Het is wel duidelijk geworden dat vanavond hier een beslissing nemen bijzonder moeilijk is, met name om dat de raad zelf de mijns inziens juiste beslissing heeft genomen de commissie voor de beroepschriften tussen ons en de raad in te zetten. Wat mevrouw Korthuis heeft gezegd over een verkeer de zin betreffende het percentage der uitbreiding, heb ben wij inmiddels ook ontdekt. Er staan ook andere redenen in ons besluit; ik doel nu met name op de 1 m overschrijding. Wij hebben er vanmiddag ook even over gefilosofeerd. Want hoewel de brief die u of een aantal uwer heeft ontvangen (ik begrijp nooit waarom iemand aan sommige raadsleden wel en aan andere raadsleden niet schrijft) De heer VAN POPPELEN: Deze brief was aan de frac ties gericht. De VOORZITTER: Juist. Wij hebben hem dus niet gehad. Maar wij hebben inmiddels wel gehoord, dat hij er was. Wij zagen om eventueel uit een impasse te komen het volgende. De commissie voor de beroep schriften vergadert op 29 juni. Ik zou mij kunnen voorstellen dat deze zaak wel wordt behandeld in die vergadering. Er is hier twijfel over uitgesproken of het besluit van het college juist is. Mevrouw Korthuis heeft gezegd: Een stukje ervan is niet juist, maar het geen de heer Brinkers wil kan toch niet. Je kunt er ook anders over denken. Ik vind het dus juist dat de ze zaak door de commissie voor de beroepschriften wordt behandeld. Wij zouden de voorzitter van deze commissie kunnen vragen of het besluit van de com missie heel vlug kenbaar zou kunnen worden gemaakt. Als het besluit van de commissie zo zou zijn, dat het ligt in de lijn die het college nu heeft aangenomen of als door de overwegingen van het besluit van de com missie het college zou worden omgeturnd, dan zou den wij kunnen zeggen dat de zaak kan worden afge daan. Dan zouden wij zelfs kunnen stellen: Laten wij in dit geval niet wachten tot 19 augustus. Als de commissie voor de beroepschriften met redenen om kleed als haar mening uitspreekt, dat de heer Brinkers moet hebben wat hij vraagt en wij het daarmede eens zouden zijn, dan zou de bouwvergunning kunnen worden verleend. Als de commissie zich geheel of ge deeltelijk verenigt met de door het college aanvaarde gronden, dan zouden wij gezamenlijk kunnen beslui ten, dat hetgeen de heer Brinkers wenst niet mogelijk is. Op dat moment zouden wij de heer Brinkers kun nen uitnodigen om eens te komen overleggen in de sfeer van de architectenwinkel (waar wij zeer positief tegenover staan) om te bekijken of er andere oplos singen zijn. Ik meen dat dit een soort compromis zou kunnen zijn. Want in principe ben ik het er eigenlijk met de heer De Wilde over eens, dat wij nu eenmaal met bepaalde termijnen hebben te maken en dat als ze allemaal een beetje ongelukkig vallen, de totaliteit der termijnen een lange tijd kan beslaan. Juist omdat er twijfels zijn, stellen wij er wel prijs op dat de zaak in de commissie voor de beroepschriften wordt ge bracht. Maar misschien kunnen wij langs de nu door mij aangegeven weg trachten deze zaak zo gauw moge lijk op de een of andere manier uit de wereld te hel pen. De heer VAN LOGTENSTEIN: Mevrouw de voorzit ter! Wij hebben bij deze zaak te maken met een bouwtekening die is vervaardigd door een architect. Hebben de architecten volledig de beschikking over de voorschriften van de bestemmingsplannen? 122 De VOORZITTER: Ja. De heer VAN LOGTENSTEIN: Ik kan mij niet voor stellen, dat men willens en wetens bouwplannen laat opzetten die in strijd zijn met bestemmingsplannen. De VOORZITTER: Daar kunnen we ook verschillend over denken. Maar als wij elkaar in het door mij gefor muleerde compromis kunnen vinden, dan kunnen op 29 juni in de commissie voor de beroepschriften de argumenten van de kant van de bezwaarde en van de kant van de gemeente op tafel komen. Mocht dat tot overeenstemming leiden, dan zou er iets kunnen ge beuren; mocht het niet tot overeenstemming leiden, dan moeten wij even verder kijken. Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Me vrouw de voorzitter! Mevrouw Van Doesburg heeft op 9 juni een kaartje van de gemeente gekregen waar op staat, dat haar beroepschrift in de raadsvergadering van vanavond wordt behandeld. Zij is hier vanavond aanwezig. Ik meen dat de juiste weg was bewandeld als zij telefonisch van de verdaging op de hoogte was gesteld. Nu heeft zij een vergeefse reis gemaakt. Ik vind dat vervelend en onnodig. De VOORZITTER: Ik ben er blij mee dat hier de aandacht op wordt gevestigd, dames en heren. De gang van zaken is inderdaad zo geweest als mevrouw Greefhorst heeft gezegd. Wij mogen dat niemand verwijten, want de verantwoordelijkheid is voor ons. Maar wij kunnen ons voorstellen dat, omdat de zaak wel op de agenda staat, er bijna automatisch zo'n kaartje is uitgegaan. Ik vind het erg vervelend voor de genen die hier gekomen zijn en deze avond anders op een andere wijze zouden hebben willen besteden. Het voorstel wordt, met inachtneming van het door de voorzitter geformuleerde compromis ten aanzien van het beroepschrift van de heer Brinkers, zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Voorstel tot het doen van een keuze van de grondslag voor de belasting op onroerend goed en tot het ver lenen van een voorbereidingskrediet. De heer VAN EE: Mevrouw de voorzitter! De fractie van de V.V.D. heeft mij verzocht ons standpunt over het voorstel van het college om over te gaan tot de invoering van de onroerend-goedbelasting per 1 janua ri 1979 uit te spreken. In de eerste plaats wil ik het college en de desbetref fende ambtenaren lof toezwaaien voor de gevolgde behandeling van deze materie, onder andere door mid del van de aan de bevolking gegeven voorlichting in Op 't Hoogt, de tijdens een informele raadsvergadering op 9 oktober 1975 vooral aan de raadsleden gegeven voorlichting, de tijdige presentatie van de notulen en nu het duidelijke voorstel om te kiezen voor de invoe ring van de onroerend-goedbelasting op basis van de oppervlaktewaardering. Wij staan geheel achter deze keuze, omdat in deze keuze de objectieve bepaling van de oppervlakte wordt gekoppeld aan een aantal door de raad vast te stellen subjectieve factoren. Dit is onzes inziens een democratische werkwijze. Dat daarnaast de kosten voor het volgen van het ob jectenbestand door de gemeente, naar onze schatting ongeveer f. 250.000,-- per jaar, op langere termijn la ger zijn dan de steeds terugkerende kosten van de sub jectieve bepaling van de grondslag economische waarde, is een bijzonder plezierige bijzaak. Minder plezierig vinden wij dat het rijk heel veel geld nodig heeft om de f. 5 miljoen die voor ons is bestemd, 97

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1976 | | pagina 98