Het is duidelijk uit deze cijfers dat wij in het verleden veel
te weinig gereserveerd hebben voor deze bovenwijkse voor
zieningen. Nu kunnen wij dit niet meer verhalen op de
reeds uitgevoerde bestemmingsplannen, maar niets belet
ons om onze fouten nu te corrigeren en volgende plannen,
zoals Overhees III en IV, met een belangrijk veel hoger be
drag te belasten dan nu door het college wordt gesugge
reerd. In dit verband verwijs ik naar de documentatie die
de leden van de commissie financiën verleden jaar juli ont
vingen onder de titel „Informatie naar aanleiding van de
behandeling van de begroting 1977". Ik kies daaruit één
voorbeeld, nl. het aandeel stadsuitleg Overhees III dat door
de financiële medewerkers is gesteld op f. 360.000,-, naast
de noodzakelijke bijdrage aan de aanleg van de Konings
weg. Een dergelijk bedrag is voor een plan als Overhees III
natuurlijk een schertsbedrag en staat in schrille tegenstel
ling tot het bedrag dat het college voor de eerste fase heeft
opgenomen; dat was nl. meer dan f. 1 miljoen. De oorzaak
van dit verschil begrijp ik niet. Onzes inziens kan het plan
Overhees III veel sterker worden belast ten behoeve van de
stadsuitleg.
Nu begrijp ik best dat men deze kostenverhoging niet
moet leggen op de gronden bestemd voor de sociale wo
ningbouw; waarschijnlijk zal de particuliere woningbouw
wel voor deze kosten moeten opdraaien. Daaraan kunnen
wij evenwel niet ontkomen.
Vervolgens nog een opmerking over de verplaatsing van de
hockeyvelden van de Schrikslaan naar het Soesterveen.
Deze nieuwe velden gaan ons meer dan f. 1 miljoen kos
ten, terwijl men in het bestaande bestemmingsplan de Laza-
rusberg voor slechts f. 185.000,— een post heeft opgenomen
voor de stadsuitleg; voor de verplaatsing van de hockeyvel
den is in dat plan helemaal geen post opgenomen. Gelukkig
blijkt de voorgecalculeerde winst op verkoop van kavels al
in 1975 geschat te kunnen worden op f. 385.000,- en ik
neem aan dat dit bedrag nog belangrijk hoger wordt wanneer
de nog te verkopen kavels verkocht kunnen worden tegen
marktwaarde. De kosten van verplaatsing van de hockeyvel
den die dan nog voor rekening van de gemeente blijven,
worden daardoor belangrijk minder.
In dit verband van mijn eerste voorstel vraag ik mij nog af,
wat de restwaarde van het raadhuis zal zijn. Ik kan mij best
voorstellen dat men dit raadhuis te zijner tijd wil bestem
men voor een ander doel, bijvoorbeeld een museum. Kun
nen wij ons dat echter wel veroorloven en is het niet nood
zakelijk om dit gebouw toch te verkopen?
Mijn tweede en belangrijkste voorstel is: Saneer en beheer
het grondbedrijf. Ik bedoel hiermee dat wij een en ander
zakelijker moeten aanpakken. Er zitten nu enorme bedra
gen in het grondbedrijf en als goed geluisterd wordt naar
de opmerking van verschillende kanten dat wij eerder de
gaten in Soest moeten opvullen, betekent dat ook dat wij
eerder het door ons in de grond gestopte geld vrijkrijgen en
zelfs met winst. Een concreet voorbeeld wordt gevormd
door het terrein van de hockeyvelden dat vrijkomt voor an
dere doeleinden zodra de nieuwe velden zijn aangelegd.
Niets weerhoudt ons om dit terrein nu of binnenkort te
verkopen en bijvoorbeeld te laten ontwikkelen door parti
culier initiatief, omdat onze eigen ambtenaren tenslotte
voldoende werk hebben met andere plannen, zoals die voor
het raadhuis en het politiebureau. Op die manier kunnen
wij straks het eigen raadhuis zelf betalen en krijgen wij nog
een vorstelijke winst op de grond.
Een zakelijke aanpak betekent voor mij dus een herken
baar element inbrengen in de zaken van het grondbedrijf. Ik
meen dat de afdeling grondbedrijf moet worden beheerd
door één van de terzake kundige ambtenaren die ook een
duidelijk commercieel gevoel voor zaken heeft en die weet
wat het betekent als een stukje grond wordt gekocht dat
daarna niet snel weer verkocht kan worden. De stukken
grond die vrijkomen, moeten dus tegen marktwaarde wor
den verkocht. Wij moeten ons zeker niet schamen voor het
feit dat de gemeente in wezen de grootste projectontwikke
laar is, omdat in dat geval de winsten toevloeien naar ons
allen.
In het verband van dit tweede voorstel wil ik nog naar vo
ren brengen dat methodieken van uitkering van rente op re
serves of een uitkering van gerealiseerde winst na grondver-
koop aan de gewone dienst in plaats van de methode om
deze zaken te houden binnen het grondbedrijf zelf, ook nog
eens nader moeten worden bezien. De V.V.D.-fractie zal te
zijner tijd ook het voorstel doen om het stuk grond en de
huizen aan de Wilhelminalaan te verkopen; dit betreft de
huizen die destijds zijn aangekocht in verband met het on
zalige plan van de Weg over de Eng. Nu dit plan definitief
van de baan is moet iedere gedachte in de richting van
voortzetting van de Wilhelminalaan over de Lazarusberg de
finitief de kop worden ingedrukt.
Het saneren van het grondbedrijf zal het college in de
kortst mogelijke tijd de financiële middelen verschaffen
voor de uitvoering van onze plannen, indien wij het ont
wikkelingsplan als leidraad voorwaardelijk accepteren voor
de verdere uitbouw van Soest in de komende vijfjaar.
Ik kom vervolgens terug op de uitspraak in het begin van
mijn betoog, nl. dat ik in principe niet tegen een kleine re-
ele belastingverhoging ben, in de orde van grootte van 1 a
2%. De middelen die daardoor worden verkregen, moeten
naar mijn oordeel dan worden gespaard. Ik verzoek het col
lege dan ook een apart reservefonds in te stellen dat wij
gemakshalve „fonds welzijnszaken" zullen noemen. In dit
fonds dienen wij in eerste instantie die gelden te storten
die wij reeds hebben verkregen door de belastingen bij wij
ze van gewenning in de afgelopen twee jaren te verhogen.
Dit is reeds bij de begrotingsbehandeling door onze fractie
bedongen en wij hebben ook begrepen dat het college daar
tegen geen bezwaar heeft.
Een andere bron voor dit fonds is de post van f. 450.000,-
die wordt genoemd op blz. 254 van bijlage E, als onroe-
rend-goedbelasting die zonder lastenverzwaring voor de
burgers wordt opgebracht. Dit deel van de onroerend-
goedbelasting wordt nl. betaald door instanties die nu nog
geen belastingen op onroerend goed betalen.
Ik wil bij deze gelegenheid ook stilstaan bij het feit dat op
12 mei jl. een openbare vergadering heeft plaats gevonden
van de commissie voor financiën over het belangrijke punt
dat wij vanaf 1979 de onroerend-goedbelasting zullen in
voeren. Daar was geen enkele vertegenwoordiger van de
pers aanwezig en er verscheen dan ook niets over deze ver
gadering in de kranten. Op de tribune zat nauwelijks een
handjevol mensen om onze betogen aan te horen. Daarbij
moeten wij bedenken dat wij over twee weken dit zeer
belangrijke onderwerp in de raad zullen behandelen en de
burgers zullen niet versteld moeten staan wanneer de raad
deze nieuwe onroerend-goedbelasting ook aanneemt. Wan
neer straks burgers een brief in de bus vinden waaruit
blijkt dat zij een hele nieuwe belasting moeten betalen die
ook hoger is, moeten zij niet schrikken, want nu hebben zij
geslapen.
Het invoeren van het nieuwe reservefonds dat ik heb ge
noemd, beoogt ook om de financiële mogelijkheden van de
gemeente doorzichtiger te maken. Bij de begrotingsbehan
delingen kunnen wij dan beoordelen of wij voor specifieke
welzijnszaken gelden uit dit fonds kunnen halen. Het kun
nen ook subsidies zijn aan zaken van algemeen sociaal en
cultureel belang.