i
de
ir-
i Kef-
en
wat
ji-
:t-
e
i ik
aanslagen die je oplegt, Als je bij je eerste aanslag erg
veel te laag zou zitten, dan denk ik dat het erg wonder
lijk zou zijn als je bij herziening bepaalde objecten in
een zeer hoog tempo veel zwaarder zou belasten. Ik
meen dan ook dat in de loop van 1978 de bezinning
met betrekking tot de vraag wat de belasting 1979
zal moeten zijn nog zeer sterk de aandacht zal moe
ten hebben en zeer zorgvuldig zal moeten gebeuren.
Want in dit opzicht is het eerste begin toch wel bepa
lend voor de trend van de ontwikkelingen die je op
gang brengt.
Ik sluit mij aan bij hetgeen de heer Visser heeft ge
zegd over de voorlichting, maar ik realiseer mij tege
lijk dat het hier een bar en bar moeilijke materie be
treft. Ik begrijp niet hoe iemand dit heeft kunnen
uitvinden. Het is voor ons als raadsleden die gewoon
professioneel verplicht zijn om ons erin te verdiepen,
bijna een onmogelijke zaak. Ik help de heer Menne
hopen dat hij met zijn staatje bij de mensen terecht
komt, maar ik moet het nog zien, De vraag hoe je wat
deze materie betreft het een en ander moet vertalen
in zodanige termen dat het iedereen zo veel mogelijk
duidelijk is, lijkt mij verschrikkelijk moeilijk te beant
woorden. Desalniettemin zal er tot zo'n vertaling
moeten worden gekomen. Ik meen dat het niet billijk
is als wij zeggen dat er wat de voorlichting betreft
nooit iets is gebeurd. Ik herinner mij wat er in Op't
Hoogt is gepubliceerd over onder meer de hele grond
slagkwestie en het vervallen van de oude belastingen.
Maar ik meen dat we toch wel zullen moeten voor
lichten in een populaire trant, aangezien dit verschrik
kelijk moeilijke stuk wetgeving anders bij de mensen
absoluut niet zal overkomen. Ik zou er ook op willen
wijzen, dat niet iedereen weet dat als hij een beroep
wil instellen tegen de aanslag, hij op de achterkant
van het aanslagbiljet terzake de nodige aanwijzingen
kan vinden. Ook dit zou ik in de voorlichting heel
nadrukkelijk naar voren brengen.
De heer STAM: Mevrouw de voorzitter! Ik persoon
lijk vind het heel erg jammer, dat bij de berekenin
gen in het overzicht van de proefpercelen, waar ik
overigens alle waardering voor heb, niet zijn vermeld
de bedragen die de gebruikers moeten betalen. Dat
heeft nl. al vele meningsverschillen gegeven, doordat
men niet kan zien wat men moet betalen. Hetgeen
men als gebruiker moet betalen had er meteen bij
moeten staan.
Uit de laatste bladzijde van het genoemde overzicht
blijkt, dat de bedrijven, met name ook de agrarische
bedrijven, nu in het hoekje zitten waar de klappen
vallen. Ik vind dat nader moet worden bekeken of
daar iets aan te doen is. Zijn er terzake nog correcties
mogelijk? Zo neen, dan kan ik niet mijn stem aan het
voorstel geven.
Wethouder EBBERS: Mevrouw de voorzitter! Ik ge
loof dat ik niet erg veel behoef te zeggen over de gra
fieken aan de hand waarvan de heer Van Ee het een
en ander naar voren heeft gebracht. Ik meen dat hij
duidelijk heeft geïllustreerd hoe het verloop van de
belastingen is en dat er verschuivingen plaats vinden.
Dat er verschuivingen zouden plaats vinden en dat
dat zou gebeuren ongeacht welke grondslag wij zou
den kiezen, hebben wij van het begin af duidelijk
onderkend.
Ik ben nog altijd van mening dat wij verleden jaar de
goede grondslagkeuze hebben gedaan en wel omdat
de gekozen grondslag een element bevat dat niet zo
subjectief is als het lijkt, nl. de oppervlakte zelf, die
iedereen voor zich zelf kan meten. Dit is later beves
tigd in die zin, dat ook in het voorontwerp van wet
inzake de bestuurlijke herindeling van Nederland
wordt gesproken over onroerend-goedbelasting op
basis van de grondslag oppervlakte. Ik althans heb dat
ervaren als een bevestiging van het feit dat wij in dat
opzicht op de goede lijn zitten.
De door de heer Menne bedoelde vermenigvuldiging
van de factor 0.0069 is ook ter sprake geweest in de
commissie. Bij die gelegenheid is door de deskundige
die ons een toelichting gaf op het ontstaan van een
dergelijke vrij lage factor, gezegd dat als je uitgaat van
stichtingskosten van eengezinswoningen van
f. 600,- per m2 vloeroppervlak en daarmede gaat re
kenen met betrekking tot het vliegveld, je op een be
drag van f. 4,- per m2 komt. Wij waren het er toen al
len met elkaar over eens, dat dat een vrij aardige
weergave van de juiste waardeverhoudingen was. Hij
vond het toen niet verantwoord om daarin wijzigin
gen aan te brengen en wij hebben toen duidelijk met
elkaar een desbetreffende afspraak gemaakt. Ik ge
loof ook niet dat wij er wijzigingen in zouden kun
nen aanbrengen, want de genoemde factor is bepaald
aan de hand ook van andere cijfers en wat er gebeurt
in andere gemeenten waar de onroerend-goedbelasting
wordt ingevoerd en men ook met allerlei zaken van
het rijk, met name ook van defensie, heeft te maken.
Ik geloof dat als wij de genoemde factor wijzigden,
wij onmiddellijk een bezwaarschrift van het rijk zou
den kunnen krijgen. Ik zou de factor 0.0069 graag
ongewijzigd handhaven. Ik ben er overigens van over
tuigd dat er dan toch een flinke opbrengst voor de ge
meente wordt bereikt.
De heer MENNE: Hoe hoog is volgens u die op
brengst?
Wethouder EBBERS: Ik taxeer haar op dit moment
tussen f. 400.000,- en f. 500 000,-. Misschien komt
ze nog iets hoger uit.
Mevrouw de voorzitter. Wat de bijlage met voorbeel
den van berekeningen van de gecorrigeerde opper
vlakte betreft lijkt er sprake te zijn van een contra
dictie tussen het voorbeeld op pagina 2 en het voor
beeld op pagina 3. Maar die contradictie is er in wer
kelijkheid niet. Ik denk dat de heer Menne zich heeft
vergist bij het doorlezen van het geheel. Het is nl. zo,
dat het ene object binnen de bebouwde kom ligt en
dat het andere buiten de bebouwde kom ligt en dat
veroorzaakt het grote verschil.
De heer MENNE: Ja, en daartegen richt zich mijn
bezwaar.
Wethouder EBBERS: Ik vind het verschil ergens wel
logisch. Ook met betrekking tot de normale gang van
zaken ten aanzien van belastingen zoals wij die hier
kennen, hebben wij het uitgangspunt dat ten aanzien
van zaken die zich buiten de bebouwde kom en dus
niet in de buurt van de gemeenschap bevinden, min
der wordt betaald. Er wordt aldus aan grond buiten
de bebouwde kom minder waarde toegekend dan aan
grond binnen de bebouwde kom.
De heer MENNE: Het komt erop neer dat iemand
naarmate hij rustiger zit minder betaalt per m2.
Wethouder EBBERS: Dat hangt ervan af. Hij kan op
een heel groot terrein toch langs een rijksweg zitten.
De heer MENNE: Ja, maar is dat niet een wat vreem
de gedachtengang, wethouder?
173