De heer DE WILDE: Er is zelfs nog geen voorlopige
beslissing genomen.
De heer VAN POPPELEN: Het misverstand is vooral
ontstaan door de tekeningen bij het Ontwikkelings
plan. Die zijn voor de bewoners misleidend geweest.
De VOORZITTER: Nogmaals: het college heeft geen
enkele moeite met de door de heer De Wilde voorge
stelde amendering.
De heer Oldenboom stelt voor nog een zin in de
brief in te lassen, nl. over het geven van inspraak aan
de bewoners. Ook daarmede heeft het college geen
moeite. Misschien wil de raad de redactie van die zin
aan het college overlaten.
Met betrekking tot het stuk wordt zonder hoofdelij
ke stemming besloten overeenkomstig hetgeen
daaromtrent door burgemeester en wethouders is
voorgesteld, met inachtneming van de door de heer
De Wilde aangegeven amendering en de laatste woor
den van de voorzitter.
c. Brief d.d. 1 juli 1977 van de heer H.C. Hoek te
Maarssen inzake de realisering van een stalhouderij
aan de Bosstraat hoek Wieksloterweg, met voorstel de
brief overeenkomstig de ter inzage gelegde ontwerp-
brief te beantwoorden.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Mevrouw de voorzit
ter! Onze fractie kan zich in grote lijnen met de voor
gestelde antwoordbrief verenigen. Op de tweede pagi
na daarvan staat echter:
„Wij hopen u op deze wijze een inzicht gegeven te
hebben in de mogelijkheden en moeilijkheden op het
terrein van de ruimtelijke ordening."
Deze zin achten wij niet zo bepalend en kan onzes
inziens beter vervallen. Aan de brief zouden wij gaar
ne een zin zien toegevoegd, waarin de betrokkene een
inzicht wordt gegeven in de termijn waarbinnen het
college met een bestemmingsplan voor het betrokken
gebied zou kunnen komen. Dat is voor de betrokke
ne erg belangrijk. Hij heeft grond gekocht en wil
daarmede natuurlijk iets gaan doen. Wanneer het een
tiental of tientallen jaren gaat duren voordat het be
stemmingsplan aan de orde komt, heeft hij duidelijk
een beslissing te nemen. Wanneer de termijn voor het
bestemmingsplan wat korter is, zou dat de man mis
schien tot wat andere gedachten kunnen brengen.
Enige indicatie van bedoelde termijn is daarom ge
wenst.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik sluit
mij aan bij de laatste opmerking van de heer Van Log-
tenstein. Ik besef overigens dat het noemen van een
termijn moeilijk is, omdat wij het voor een deel niet
in de hand hebben hoe een en ander zich zal ontwik
kelen.
Overigens moet het mij van het hart dat het college
met betrekking tot twee op de agenda voor deze
raadsvergadering voorkomende punten zich zelf tegen
spreekt. In de nu voorgestelde antwoordbrief beweert
het met verve dat het niet mogelijk is voor één per
ceel te besluiten dat een bestemmingsplan wordt
voorbereid. Een ander punt van de agenda betreft
echter - het college is daarmede overigens op instiga
tie van de raad gekomen - het nemen van een voorbe-
reidingsbesluit met betrekking tot een postzegelplan.
Van tweeën één: óf u doet het laatste op instigatie
van de raad zonder er zelf in te geloven óf met be
trekking tot het thans aan de orde zijnde punt zou
een iets soepeler houding mogelijk zijn.
Het is thans niet het moment om uitvoerig te spreken
over de vraag of hetgeen adressant wil, op de onder
havige plaats mogelijk is. Maar ik moet - in negatieve
zin gesteld - zeggen: Ik zou mij wel een beroerdere
plaats kunnen voorstellen voor hetgeen betrokkene
bedoelt te ondernemen. Wanneer men de voetbalvel
den voorbijgaat, krijgt men aan de rechterhand een
manege. Dan komt er een gebouw dat althans ik niet
als een (esthetisch) schoon gebouw kan aanmerken.
Vervolgens krijgt men op de hoek van de Bosstraat
en de Wieksloterweg een terrein met veel bomen. Die
bomen zouden bij verwezenlijking van het plan van
adressant voor een deel kunnen blijven staan. Het is
nl. denkbaar de stalhouderij met woonhuis daarin te
passen. Ik geloof dat het beter zou zijn in dat op
zicht te proberen een beslissing te nemen. In dat ver
band de vraag: Beschouwt het college de mogelijk
heid van een postzegelplan voor het betrokken ter
rein uitgesloten? Het antwoord op deze vraag zou
kunnen impliceren dat wij het andere, zojuist be
doelde, onder een volgend agendapunt voorkomende
plan wel aanvaarden, maar dat het niettemin tot mis
lukken is gedoemd.
De heer LANGE: Mevrouw de voorzitter! Ook ik zit
een beetje met de mogelijkheden die de betrokkene
in de toekomst heeft. Het kan voor hem natuurlijk
problemen opleveren als hij in een verdere toekomst
geen enkele mogelijkheid met het onderhavige terrein
blijkt te hebben, ik geloof dat het ten opzichte van
de heer Hoek alleen maar fair is om, wanneer het
laatste mocht blijken, hem dit tijdig mede te delen.
Ik vind dat wij óf de betrokkene duidelijk moeten
zeggen dat hij helemaal geen kans heeft op realise
ring van zijn plannen óf bereid moeten zijn om, wan
neer een en ander in behandeling wordt genomen,
hem in een vroeg stadium daarbij te betrekken.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Men kan erover discussiëren of een stalhouderij al
dan niet als een agrarisch bedrijf kan worden aange
merkt. Belangrijker is dat in de betrokken strook
vanaf 1962 allerlei beperkingen zijn opgelegd aan
agrarische bedrijven. Daarvoor zijn nooit vergunnin
gen afgegeven. Men moet dan ook erg voorzichtig zijn
om nu plotseling te zeggen, dat het gevraagde wél
zou kunnen.
De heer DE WILDE: De vraag of een stalhouderij
een agrarische bestemming is, is helemaal niet aan de
orde. Iedereen is ervan overtuigd dat die geen agrari
sche bestemming is. De vraag is of de raad een bestem
mingsplanwijziging wil bevorderen. Ten onrechte is
een en ander eerst de richting van een bezwaarschrift
opgegaan. Dat heeft de betrokkene echter nooit be
doeld.
De heer VAN POPPELEN: Ja, maar ik bekijk de zaak
iets ruimer dan alleen in het kader van het onderhavi
ge kleine plekje.
De VOORZITTER: Dames en heren! De belangrijk
ste vraag is of het college zich zelf zou tegenspreken,
doordat in de onderhavige brief wordt gezegd dat men
een postzegelplan wel kan vergeten, terwijl bij een
ander agendapunt voor hedenavond een postzegelplan
wordt voorgesteld. Het betreft hier echter twee heel
verschillende zaken. Bij het straks aan de orde komen
de punt gaat het om een perceel dat de winkelbestem
ming heeft verloren en een woonbestemming heeft
gekregen. De op het perceel staande winkel kan op
grond van overgangsrecht nog honderd jaar blijven