houden in de structuurstudie. Terecht heeft de heer Hil- horst dan ook opgemerkt, dat er slechts kan worden ge sproken van een tussenrapport. Er zal, wanneer een aan zienlijke werkgelegenheidsstructuur wordt opgebouwd, sprake zijn van een aanzuigende werking naar ons gebied. Met hetgeen daarover op pagina 7 van het stuk van het college wordt opgemerkt ben ik het eens. De afstanden zijn niet groot. Het gebied tussen Rotterdam en het Roergebied is slechts klein. Wanneer het middengebied van Arnhem en Utrecht gaat dichtslibben en Randstad- of congestieverschijnselen gaat vertonen, hebben wij een erg verkeerd ruimtelijk beleid gevoerd. Wij moeten dan ook niet op grote schaal industrieën naar het Eemlandge- bied halen; terzake zullen wij erg voorzichtig moeten zijn. Door het op grote schaal aantrekken van industrieën zouden wij de migratieverschijnselen versterken en dan zitten wij verkeerd. Evenals de heer Hilhorst verheugt het mij dat die in de verstedelijkingsnota genoemde 3000 tot 5000 woningen voor Baarn en Soest niet meer hoeven. Ik was eerst ge neigd om mij over de Amersfoortse aanzet tot verstede lijking wat benauwd te maken, maar ik heb inmiddels iets meer gerustheid gekregen. Het gaat om de vraag of er 7000 of 10.000 woningen bijkomen. Die uitbreiding gaat nu in ieder geval gebeuren tussen rijksweg 1 en de spoorlijn naar Zwolle. Die uitbreiding gaat niet naar de Baarnse kant toe (langs de weg naar Bunschoten). Een dergelijke ontwikkeling zou rampzalig zijn geweest, want het Eemgebied zou daardoor in bijzondere mate worden aangetast. Ik ben dan ook een beetje geneigd om te zeg gen dat ik denk dat er in hoofdzaak sprake zal zijn van een Amersfoorts probleem. Desalniettemin blijf ik stel len dat, wanneer je sameruop weg gaat naar een structuur plan of structuurstudie, bij ingrepen van buiten ieder van de partners moet zeggen, dat niet zij aanspreekbaar zijn, maar dat aanspreekbaar is de groep die met elkaar de structuur voor dat bepaalde gebied opzet. Stel je voor dat een gemeente, terwijl die gemeente bezig is sa men met andere gemeenten iets op te bouwen, zich - het zij uit zich zelf, hetzij daartoe geëntameerd door ande ren - van de studie gaat losmaken. Waar blijven wij dan? Dat kan eenvoudig niet de bedoeling zijn, wanneer men wil dat er sprake is van enige solidariteit in de aanpak. Als hoofdpunt wil ik de vraag stellen of de aanpak wel juist is. Er is aandacht besteed aan de natuurlijke groei en de migratie. Aan de hand daarvan is het aantal woningen, de bebouwingsdichtheid (gebaseerd op 25 woningen per hectare)-en het benodigde aantal hectaren grond vastge steld. Er is sprake van een rationele redenering waarop ik niets heb te zeggen. Vervolgens stellen wij ons de vraag of het landschap de gedachte ontwikkeling wel toelaat. Moet de volgorde nu niet juist precies andersom zijn? Moet er niet, zoals ook de werkgroep leefmilieu Soest stelt, worden begonnen met een landschapskundig onderzoek naar de potentiële draagkracht van het land schap? Immers: In de beschouwingen van de werkgroep structuurbeleid komt men of tot verdichting van het Amersfoortse gebied of tot afremming van het gekozen model of het landschapsmodel zal moeten worden aange tast, omdat er een tekort is van ruim 90 ha. Er is bijna 600 ha nodig. Gesteld wordt dat uit landschappelijk oog punt bijna 500 ha beschikbaar is. Wie geeft echter de ze kerheid, dat ook van die 500 ha niet belangrijke land- schapskundige waarden worden geschaad? Wij weten dat niet, want er is geen behoorlijk landschapskundig onder zoek. Terecht wordt gesteld dat er een afweging moet plaats vinden van watje wil, omdat je niet alles tegelijk kunt; je kunt niet tegelijkertijd mensen onderbrengen en alle grond onbebouwd laten. Dat zou onzin zijn. Bestu ren is ook in dat opzicht kiezen. Ik vind echter wel dat wij een keuze moeten maken op basis van kennis die wij ter beschikking moeten hebben. Daarbij acht ik het in stellen van een landschapskundig onderzoek voor het ge hele Eemlandgebied broodnodig. De waarden van het Eemlandgebied moeten worden vertaald in wat mij be treft cijfers; op dit gebied worden op het ogenblik be paalde methodieken ontwikkeld, ik zeg niet dat de landschapskundige waarden nooit mogen worden aange tast, maar op het moment dat een keuze moet worden gemaakt zal wel duidelijk moeten zijn of er eventueel landschapskundige waarden worden aangetast. Ook de mate waarin dat gebeurt zal bekend moeten zijn. Na be studering van de stukken is dan ook bij mij de fundamen tele vraag gerezen of wij eigenlijk wel in dat opzicht op de goede weg zijn. De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! De structuurstudie Eemland zou wel eens zeer waardevol kunnen blijken te zijn, wanneer straks het streekplan Utrecht-Oost aan de orde komt. Door deze structuurstu die zullen wij een eigen visie met betrekking tot de regio kunnen inbrengen. Alle rapporten - het streekplan Utrecht-Oost, het stuk van de werkgroep leefmilieu Soest, de raamstructuur Soest en de structuurstudie Eemland - vertonen verschil lende cijfers en je kunt je dan ook afvragen welke cijfers juist zijn. Langzamerhand ben je geneigd om al die cij fers maar over je heen te laten gaan en te zeggen: ,,De tijd zal het wel leren". Aan welke cijfers moeten wij ons nu vasthouden? Welk rapport zal straks voor de gemeen te Soest bepalend zijn? (in dit verband wil ik nog wel even opmerken, dat de heer De Wilde over regionaal denken heeft gesproken, maar zijn woorden waren enigs zins in tegenspraak tot hetgeen zijn fractiegenoot de heer Goote heeft opgemerkt, want deze wil nog lager dan het minimum model). Ik ben geneigd te zeggen dat wij voor lopig maar moeten vasthouden aan de raamstructuur Soest. Regelmatig zullen wij moeten nagaan of de cijfers nog kloppen en zo nodig zullen die cijfers regelmatig moeten worden aangepast. Zoals gezegd zijn er inmiddels verschillende plannen. Aan de hand van welk plan zal de gemeenteraad Soest straks beslissingen kunnen nemen? Kan ons van bovenaf worden opgedragen, dat wij aan de hand van een bepaald plan moeten werken? Zullen wij zelf ons beleid kunnen bepalen? Gisteravond is onze raamstructuur besproken in de com missie ruimtelijke ordening van het samenwerkingsorgaan. Daar is de opmerking gemaakt dat Soest zal vasthouden aan het minimum model. Waar blijven wij echter in de regio, wanneer iedere gemeente vasthoudt aan het mini mum model? De heer Goote heeft zelfs gezegd dat wij nog lager moeten gaan dan het minimum model. Ik vrees dan ook, dat er straks conflictsituaties komen. Hoe moe ten wij dan in de regio verder? Vandaar dan ook mijn vraag welk rapport straks bepalend wordt voor het Soes- ter beleid. Op de bladzijden 42 en 43 van de structuurstudie wordt het landschap beschreven. Het geschrevene is sterk ver ouderd. De kwaliteit van het water van de Eem was vijf jaar geleden aanmerkelijk slechter dan nu. Er kan thans - in 1977 - worden gesproken van een belangrijke verbe tering van de waterkwaliteit van de Eem. De structuur studie is mijns inziens op meer punten verouderd. Ik ge loof dan ook, dat het goed is om na te gaan welke on derdelen van het rapport verouderd zijn en of die onder delen niet moeten worden aangepast. 32

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 33