Op bladzijde 11 van hoofdstuk IV van de structuurstudie
komt de verdeelsleutel ter sprake. Mijn fractie acht 16%
een maximum, zeker wanneer Soest verplicht blijkt bo
ven het minimum model uit te gaan. Er worden, wanneer
ik goed ben geïnformeerd, in het streekplan Utrecht-Oost
zes alternatieven beschreven en men is bezig aan een ze
vende alternatief. Ik meen dan ook dat de heer Goote te
vroeg is met zijn amendementen. Kan ons worden mede
gedeeld wat dat zevende alternatief inhoudt?
Op bladzijde 15 van hoofdstuk IV van de structuurstudie
staat de gemiddelde woningbezetting in Eemland vermeld.
Het is mij opgevallen dat Soest blijkens de tabel een zeer
lage woningbezetting kent (nl. 2,73). De andere gemeen
ten hebben een veel grotere woningbezetting. Impliceert
dat niet, dat wij straks veel meer woningen zullen moe
ten bouwen? Dat zou kunnen betekenen, dat wij meer
grond nodig hebben dan is aangegeven.
Op de bladzijden 6 en 7 van het stuk van het college
staan verschillende gemeentelijke plannen opgesomd.
Kerckenlandt, Kort-end en de ruimte tussen de spoorlijn
en de Stadhouderslaan horen beslist niet genoemd te
worden. Ik stel dan ook voor om vast te houden aan het
geen in de raamstructuur is vastgesteld.
Door het aantrekken van meer werkgelegenheid zullen er
meer woningzoekenden komen. In dit verband wil ik on
der de aandacht van het college brengen, dat er naar
moet worden gestreefd om meer plaatselijke werkgele
genheid te vinden voor de gehuwde werkende vrouw,
want zij zijn minder in staat om verre reizen te maken.
De werkgroep leefmilieu Soest stelt, dat 40% van de
woonvergunningen vorig jaar is verleend aan woningzoe
kenden van buiten de gemeente Soest. Kan het college
dat cijfer specificeren?
Het is mij bekend dat verschillende gemeenten een re
geling hebben waarin wordt bepaald dat woningwetwo
ningen de eerste tien jaar niet mogen worden verkocht
en dat deze woningen daarna eerst naar de gemeente te
rugmoeten. De daarbij gehanteerde clausules luiden an
ders dan de clausules die wij kennen. Het zal goed zijn
om in het dagelijks bestuur van het samenwerkingsorgaan
na te gaan wat er terzake leeft in de regio, opdat duidelijk
wordt welke regelingen wij straks kunnen tegemoet zien.
De VOORZITTER: Dames en heren! De heer Huslage is
niet verantwoordelijk voor de inhoud van de structuur
studie, terwijl dat ook voor mij kan worden gezegd. Wij
hebben slechts de taak gehad om, zoals dat ook bij ande
re werkgroepen in Eemland het geval is, als lid van het
dagelijks bestuur de werkgroep voor te zitten. De heer
Huslage (als eerste voorzitter) en ik (als tweede voorzit
ter) hebben elkaar bij het voorzitten van de werkgroep
afgewisseld. Er is een brief geweest van het dagelijks be
stuur van het samenwerkingsorgaan (deze brief konden
wij vandaag niet vinden) waarin dit aan de deelnemen
de gemeenten wordt gemeld. De heer Huslage en ik
stonden op het standpunt vrij te moeten blijven om een
gemeentelijke visie op de structuurstudie naar voren te
kunnen brengen. Er was sprake van een ambteEjke werk
groep.
De heer DE WILDE: U hebt toch wel eens wat gezegd
denk ik?
De VOORZITTER: Misschien wel. Wij hebben de verga
deringen geleid. Ik herinner mij een keer iets te hebben
gezegd toen de ambtelijke afgevaardigden van Soest wat
hadden geschreven. Toen heb ik gezegd: ,,Ik vermoed
dat burgemeester en wethouders van Soest het daarme
de niet eens zullen zijn". Daartoe heb ik mij beperkt.
De vraag is gesteld over welke cijfers wij in de toekomst
moeten praten. Bij de behandeling van de raamstruc
tuur hebben wij gezegd dat wij ons met betrekking tot
de woningbouw voorlopig gemakkelijk kunnen vinden
in de woningnood en dat wij onze cijfers zullen aanpas
sen aan de nieuwste cijfers van de p.p.d. Ik meen dat wij
het beste kunnen inspelen op de provinciale cijfers met
betrekking tot het streekplan Utrecht-Oost. De provincie
heeft ook met oude cijfers gewerkt, maar in het kader
van de zevende versie van het streekplan wordt gewerkt
met de nieuwste p.p.d.-cijfers. Toen de werkgroep struc
tuurbeleid begon heeft zij duidelijk gezegd te onderken
nen, dat de verschillende Eemlandgemeenten nogal gedif
ferentieerd zijn, onder andere op het gebied van de ge
middelde woningbezetting. Daarom is men zo ijverig ge
weest om de cijfers nog eens per gemeente uit te split
sen. Ik heb echter begrepen dat ook de werkgroep struc
tuurbeleid meent de cijfers nu te moeten aanpassen aan
de p.p.d.-cijfers. Het is duidelijk dat in het verleden in
een paar gemeenten (bijvoorbeeld Bunschoten) de ge
middelde woningbezetting en de natuurlijke groei groter
waren dan in bijvoorbeeld Soest, Amersfoort en Baarn.
Bij de aanpassing wil de werkgroep structuurbeleid ech
ter van de p.p.d.-cijfers uitgaan.
De heer Van Poppelen heeft erop gewezen dat er lang
zamerhand „antieke" stukken in de structuurstudie voor
komen. Wij mogen natuurlijk niet vergeten dat reeds in
1969 door dat beroemde en dure team is begonnen. De
ambtenaren van de gemeenten hebben het werk in 1973
moeten overnemen, omdat dat team te duur werd. Er
is daarbij dankbaar gebruik gemaakt van de door dat
team verzamelde gegevens. Langzamerhand behoeven
die gegevens echter enige aanpassing. Ik weet niet hoelang
het definitieve hoofdstuk IV nog op zich zal laten wach
ten, maar het is misschien wel nuttig om intussen ook
de eerste hoofdstukken nog wat aan te passen.
De heer Goote heeft vastgesteld dat het in de structuur
studie opgenomen cijfer voor de bevolkingsgroei (het
minimum model) hoger uitkomt dan het daarvoor ver
melde cijfer in de raamstructuur. In dat kader heeft hij
een aantal amendementen ingediend. In die amende
menten pleit hij voor aanpassing van de cijfers in de
structuurstudie aan de cijfers van onze raamstructuur.
Ik heb reeds gezegd dat de werkgroep structuurbeleid
de nieuwste p.p.d.-cijfers wil hanteren en het lijkt mij
dan ook nuttig om ons in het kader van een regionale
opstelling wat voorzichtiger op te stellen dan de heer
Goote wil. Het verdient aanbeveling om te zeggen dat
het ons voorkomt dat de in onze raamstructuur vermel
de cijfers iets meer met de werkelijkheid overeenkomen
dan de in de structuurstudie voorkomende cijfers en
dat het ons voorkomt, dat wij ons in de toekomst
eigenlijk allemaal beter kunnen houden aan de jaarlijks
bij te stellen p.p.d.-cijfers. Deze cijfers zijn geënt op de
cijfers van de r.p.d. ik ben het wel helemaal eens met
de zienswijze van de heer Goote, maar uit een zekere
elegantie zou ik het aardiger vinden om met een wat ge
nuanceerder opstelling naar voren te komen. Terecht
heeft de heer De Wilde een krachtig pleidooi gehouden
voor regionaal denken. Door het aannemen van de door
de heer Goote ingediende amendementen zou het erop
lijken alsof de gemeente Soest zich wil afzetten. Wij
hebben ook de gedachte dat onze in de raamstructuur
opgenomen cijfers beter zijn. Ik pleit voor een gebruik
van de p.p.d.-cijfers door alle betrokkenen. Persoonlijk
meen ik ook dat de cijfers van de werkgroep structuur
beleid te hoog uitkomen. Die cijfers moeten dan ook
terug, onder meer omdat, wanneer van te hoge bevol
kingscijfers wordt uitgegaan, het aantal te bouwen wo-