Wanneer het gaat om het gebruik maken van de ma
quette en om de gevoelens en bedoelingen die men
met betrekking tot die maquette heeft gehad, mag
niet de verdachtmaking worden gelanceerd: Je wist
van tevoren al watje wilde. Ik heb altijd nog de hoop
gehad dat andere zaken, dat andere vormen van in
graven mogelijk zouden zijn, dat er misschien andere
technische oplossingen zouden zijn en dat bij het
zoeken van die oplossingen de maquette ons behulp
zaam zou kunnen zijn. Ik ben er in ieder geval van
uitgegaan dat dan de probleemstelling en de argumen
ten voor en tegen zich zo zouden ontwikkelen, dat
wij op een beetje evenwichtige en voorname manier
de onderhavige discussie zouden kunnen voeren. En
ik moet zeggen: ik vind de discussie die wij thans met
elkaar voeren, een heel aanvaardbare discussie, omdat
wij proberen argumenten tegenover argumenten te
plaatsen en niet trachten elkaar op een demagogische
wijze over de streep te halen.
In dit verband, mevrouw de voorzitter, heb ik mij
wat gestoten aan uw opmerking over het respect voor
hetgeen er is. U hebt waarschijnlijk niet geheel begre
pen wat ik heb bedoeld. Ik kan mij voorstellen dat u
die benadering met betrekking tot de keuze tussen
tracé A en tracé B te geladen vindt. Mijn desbetref
fende opmerking heb ik echter in het bijzonder ge
maakt ten aanzien van de gehele dimensionering van
de weg. Ik heb de opmerking gemaakt in verband met
de - ook in het streekplan Utrecht-Oost bepleite - te
rughoudendheid die moet worden betracht als het
gaat om het plegen van doorbraken in gevestigde si
tuaties. Daarbij dient men vooral te letten op de di
mensionering. Ook in een van de adviezen wordt daar
voor gepleit. In dat verband heb ik gezegd dat het res
pect voor de Soestereng en de bestaande schaalver
houdingen je moet brengen tot de vraag of je wel zo
ver mag gaan datje komt tot kunstwerken en uitgra
vingen die het mogelijk maken twee rijbanen aan te
leggen. In de grond van de zaak heb ik met dat punt
nl. nog meer moeite dan met de keuze tussen tracé
A en tracé B.
Het is niet waar dat ik de heer Lange verweten zou
hebben dat hij alleen maar kijkt naar de automobilist.
Ik heb uitdrukkelijk gezegd dat bij de afweging van
enerzijds de belangen van landschap, milieu, woon
wijken en anderzijds het belang van de verkeersbevor-
dering onzes inziens de automobilist meer aan zijn
trekken komt dan de andere factoren. Mijn opmerking
was dus niet in absolute zin bedoeld, maar sloeg op
het afwegingsproces, welk afwegingsproces uiteinde
lijk tot de gemaakte keuze heeft geleid.
Daarbij kun je je de zaak niet uitsluitend door deskun
digen laten voorrekenen. Met betrekking tot de kwes
tie „één rijbaan of twee rijbanen?" heeft de heer Van
Poppelen zich beroepen op de deskundigen. Uiteinde
lijk is het echter zijn verantwoordelijkheid als be
stuurder om een beslissing te nemen, nadat hij alle des
kundigen heeft gehoord: verkeersdeskundigen, milieu
deskundigen en andere deskundigen. Op grond van de
adviezen van die deskundigen moet hij als bestuurder
trachten zich een beeld van de zaak te vormen en
dient hij te komen tot een beleidsstandpunt waar
voor hij als beleidsman (in politieke zin) gewoon moet
staan. Hij heeft een andere beleidskeuze gemaakt dan
ik. Daarbij kan hij zich echter nooit beroepen op uit
sluitend en alleen deskundigen op bijvoorbeeld ver
keerstechnisch gebied.
De heer VAN POPPELEN: Dat is ook niet gebeurd,
hoor!
De heer DE WILDE: Ik ben blij dat te horen.
De heer VAN POPPELEN: Dat hebben wij anders
vaak genoeg gezegd!
De heer DE WILDE: Als de heer Van Poppelen op
grond van de adviezen van de diverse deskundigen tot
zijn conclusie is gekomen, heb ik daar vrede mee. Mijn
antwoord, na kennisname van de adviezen van de des
kundigen, is een ander, nl. dat ik vind dat wij er erg
onverstandig aan doen een zo grote dimensie voor de
Centrumweg te kiezen als die welke thans wordt
voorgesteld.
Wanneer de heer Lange zegt dat de verkeersontwikke-
ling iets is dat over ons komt en dat eigenlijk niet te
keren is, raakt hij de kern van het probleem. Ik denk
dat de kern van het probleem wordt gevormd door de
vraag, of je vindt dat onze verkeersstructuur steeds
aangepast moet worden aan het groeiende verkeer of
je zegt: Er komt een moment waarop de automobilist
gebruik moet maken van de verkeersmogelijkheden
die er zijn; wij gaan met de aantasting van ons milieu
en ons landschap niet verder. Zo heb ik geen enkel
probleem met betrekking tot de verkeersmogelijkhe
den voor degenen die met de auto van het Gooi naar
Amersfoort moeten. Daarvoor zijn voldoende rijks
autowegen. Daarover behoeven wij geen enkele zorg
te hebben. Wij hebben hier alleen te maken met het
verkeer dat Soest binnenkomt en uitgaat.
De voorzitter heeft gezegd dat er geen verband be
staat tussen de kwestie van het Centrumplan en de
Centrumweg. De heer Hoekstra heeft terzake wel een
zeker verband gelegd, maar was daarbij weinig over
tuigend. Het winkel- en bestuurscentrum zal toch in
zekere zin verkeersaantrekkend zijn. De mensen uit
het Soesterveen zullen zich naar dat winkelcentrum
begeven. Het bestuurlijk centrum moet worden be
reikt door mensen uit het Soesterveen en ook door
anderen. Mijn vraag is nu: Als het met dat centrum
niet gaat zoals wij ons hadden voorgesteld, heeft dit
dan effect op het verkeer op de onderhavige weg?
Die vraag kan toch niet worden beantwoord met:
Dat heeft geen effect. Wanneer het bestuurlijk cen
trum op een andere plaats komt, zal toch het gehele
verkeersverloop een verandering ondergaan.
Wethouder HOEKSTRA: Het gaat vanavond over
tracé A en tracé B. Ik heb gedoeld op het stukje van
de Centrumweg waarover wij vanavond spieken.
De heer DE WILDE: Dan hebben wij elkaar ver
keerd begrepen. Ik heb het over de vraag: twee rij
banen (met vier rijstroken) of één rijbaan (met twee
rijstroken). En u hebt het over het tracé als zodanig.
Wethouder HOEKSTRA: Inderdaad.
De heer DE WILDE: In eerste instantie heb ik ge
vraagd of het vraagstuk van het profiel verband
houdt met de vraag waar het bestuurlijk centrum
komt. Ik vind het volkomen voor de hand liggen
dat je je afvraagt of niet met een minder zware weg
kan worden volstaan als het bestuurlijk centrum op
een andere plaats wordt gesitueerd dan wij ons
hadden gedacht. Ik kan mij daarom niet voorstellen,
dat de kwestie van het profiel van de weg geen ver
band houdt met de vraag hoe uiteindelijk de gehele
centrumproblematiek tot een oplossing wordt ge
bracht.
Na de gegeven verduidelijking van de in eerste in
stantie door de heer Lange gesproken laatste zin be
grijp ik die. Ik vind die ook heel reëel. Ook wij die
nen ons natuurlijk de gevolgen te realiseren van aan-