nog maar een bedrag voor de post onvoorziene uit gaven van f. 202.450,-. In dit licht gezien meen ik dat de heer Van Poppelen zich wellicht toch zou kunnen voegen in ons voorstel om de belastingverhoging per 1 januari a.s. door te voeren, De heer Van Poppelen heeft ook gevraagd naar een indicatie van het overschot over 1976. Indertijd - en dat is herhaald in de vergadering van de commissie financiën - is toegezegd dat wij zullen trachten, de re keningen sneller aan de raad aan te bieden. Hierin zijn wij ook al aardig geslaagd. Ik kan echter nog niet zeg gen hoe de stand van zaken ten aanzien van 1976 is. Op zichzelf is het niet zo moeilijk om het voorlopige rekeningsaldo op te maken, want men behoeft daar voor alleen de grootboekkaarten op te tellen in uitga ven en inkomsten. Echter, het dienstsaldo wordt uit eindelijk bepaald door de te betalen en te verhalen posten die er altijd zijn en dat loopt altijd enige tijd door. De rekening sluit steeds per 30 juni van het jaar volgend op het dienstjaar; voor 1976 is de rekening dus afgesloten per 30 juni 1977. Ik kan dan ook nog geen indicatie op dit punt geven, al zou ik dit op zichzelf graag willen doen, want het is bijzonder nuttig om hierover iets meer te weten. De heer Van Poppelen heeft daarnaast gevraagd of deze belastingverhoging niet zou kunnen worden be nut voor een openbaar zwembad. Ik meen dat men toch niet op zo'n wijze een zwembad zou moeten fi nancieren. Het vormen van een reserve hiervoor lijkt mij veel gunstiger, omdat daardoor de belastingverho gingen later lager kunnen worden gehouden. Bij een flinke reserve kunnen bepaalde uitgaven worden ge dekt, zoals ook in het ontwikkelingsplan staaj, waar door in de toekomst de belastingverhogingen lager kunnen worden. De heer Van Poppelen heeft in dit verband een op merking gemaakt die ik niet goed heb begrepen. Die opmerking luidde: „Er is naar ons gevoel nog te weinig inzichtelijk ver band gelegd tussen de bestaande en duidelijk om schreven reserves en de betekenis daarvan voor de rea lisering van de beleidsvoornemens op middellange en lange termijn." Op bladzijde 107 van het ontwikkelingsplan is nl. toch uitvoerig aangegeven hoe de reserves zouden kunnen worden gebruikt voor de toekomst. Daarbij is natuurlijk uitgegaan van de cijfers die op dat mo ment bekend waren, met name ook het bedrag van f. 4,5 miljoen dat wij toen schattenderwijs naar vo ren hebben gebracht. Dit bedrag zal inmiddels zijn opgelopen door het overschot op de rekening 1976. In de aanpassing van het ontwikkelingsplan die voor volgend jaar is voorzien, zullen wij dan ook in ieder geval weer dit overzicht moeten betrekken. Op dat moment kan ook een uitspraak worden gedaan over de bestemming van een deel van de reserve voor bij voorbeeld een zwembad, zoals de heer Van Poppelen dat heeft bedoeld. Een aantal vragen van de heer Van Poppelen kan ook bij de behandeling van de hoofdstukken aan de orde komen, zoals de vraag inzake de bouw van eengezins woningen, het standpunt van het college over het toe wijzingsbeleid van premiekoopwoningen, enz. De heer VAN POPPELEN: Daarmee ben ik het toch niet eens. Het gaat hier om belangrijke beleidszaken. Wethouder EBBERS: Ik wil er ook nu wel op ingaan, mevrouw de voorzitter. In het genoemde plan is het 332 duidelijk de bedoeling geweest om zoveel mogelijk de doorstroming te bevorderen. Wij zijn het er in het college overigens over eens dat wij ons hierover in de toekomst nader moeten beraden, dus over een even tuele nieuwe toewijzingsmethodiek. De vraag inzake bouw van eengezinswoningen kan, naar mij blijkt, wel bij het desbetreffende hoofdstuk worden behandeld. De vragen over de buslijnen door Soesterberg zou ik nu kunnen beantwoorden, maar aangezien wij hopen dat morgen wethouder Hoekstra weer aanwezig zal kunnen zijn, lijkt het mij toch beter om deze vragen te laten liggen tot de behandeling van het desbetref fende hoofdstuk. Hetzelfde geldt voor de opmerking over rijksweg 28. Ik kan hierover overigens nog wel mededelen dat in juni jl. een bespreking is gehouden met rijkswaterstaat. De heer VAN POPPELEN: Ik wil nog wel even aan geven, waarom ik dit punt bij de algemene beschou wingen naar voren heb gebracht. Het gaat hier nl. om één van de kernpunten die bij de inspraak uit Soester berg naar voren zijn gekomen en waartegen grote be zwaren bestaan. Wethouder EBBERS: Ja, daarom wil ik er nu ook op ingaan. Aan die bespreking met rijkswaterstaat heb ben u, mevrouw de voorzitter, en wethouder Hoek stra deel genomen. Er is in die bespreking de afslag van rijksweg 28 aan de orde gesteld en afgesproken is dat rijkswaterstaat de voor- en nadelen van deze af slag eens in Soesterberg, ten overstaan van de wijkraad en de inspraakgroep, aan de orde zou stellen. Gister middag heb ik hieraan nog eens herinnerd bij een ge sprek met rijkswaterstaat over andere zaken, Soester berg betreffende, met name de tunnel. Een inhaalverbod op de Amersfoortsestraat geldt wél voor vrachtwagens. De overige door de heer Van Poppelen genoemde za ken zullen bij de verschillende hoofdstukken aan de orde worden gesteld. De heer De Wilde heeft geconstateerd dat de stijging van 1978 ten opzichte van 1977 13,21% bedraagt, ter wijl dat verleden jaar nog 16,85% was. Inderdaad speelt daarbij de afnemende inflatie een rol. Overigens moe ten wij niet uit het oog verliezen dat het takenpakket van de gemeente inmiddels weer is toegenomen. Uit het overzicht in bijlage I blijkt dat op een aantal za ken stijgingen voorkomen die hoger zijn dan het ge middelde van 13,21%. Ik verwijs daarvoor naar de posten voor algemeen beheer, volksgezondheid, onder wijs, cultuur en recreatie (waaronder de sport) enz. Gezien deze gemiddelde stijging van ruim 13% zou ook globaal een belastingverhoging van ongeveer 13% nodig zijn. Echter, door de verfijningsuitkering bui tenlandse militairen kan de belastingverhoging wor den beperkt tot ongeveer 6%, hetgeen in de huidige tijd, waarin het toch wel bijzonder gewenst is om de belastingdruk op de bevolking zo laag mogelijk te houden, bijzonder nuttig is. Wij blijven daardoor ze ker op een aanvaardbaar peil met onze belastingver hoging. De heer De Wilde heeft voorts gesteld dat aan de ze ven punten die indertijd bij de college vorming in 1974 zijn afgesproken, min of meer tegemoet is ge komen, behalve dan het vierjarig investeringsplan, ieder jaar over te leggen bij de begroting. In het ont wikkelingsplan zijn wij hiermee niet gekomen, juist teneinde op langere termijn na te gaan wat het to-

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 395