De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
De heer Heuer meent nog steeds dat de garage zon
der vergunning is gebouwd, maar uit de stukken is
mij duidelijk geworden dat dat niet het geval is.
Is het pad eigendom van de gemeente of van de heer
Heuer?
Hoe zit het nu met dat hek? Er zal sprake zijn van
een verbetering van de situatie voor de heer Heuer,
wanneer dat hek wat meer wordt teruggeplaatst.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! De
kwintessens van de zaak betreft de vraag of er vol
doende ruimte is tussen de deur van de garage en de
zij-erfafscheiding van het perceel van de heer Heuer.
De ruimte dient zodanig groot te zijn dat de heer
Bosboom uit zijn garage kan rijden zonder dat hij
daarbij tegen het hek van de heer Heuer aanrijdt.
Ik laat de kwestie van de benzinedamp nu maar bui
ten beschouwing, want ik kan mij niet voorstellen,
dat de heer Bosboom er een sport van maakt om
steeds maar in en uit de garage te rijden. Dat in- en
uitrijden zal misschien één keer op een dag gebeuren.
Het pad is een publiek pad, eigendom van de gemeen
te. De garage heeft haar uitweg op dat pad. De heer
Bosboom moet via dat pad op de Dr. Rupertlaan ko
men. Ik heb mij afgevraagd of het college op dat punt
kan tegenspreken de stelling van de heer Heuer, dat
die ruimte zodanig klein is dat de heer Bosboom wel
met zijn auto tegen de zij-erfafscheiding moet aanko
men.
In de concept-brief wordt gesproken over een circu
laire van gedeputeerde staten d.d. 25 juli 1973/
22 augustus 1973. Ik heb die circulaire niet kunnen
inkijken, maar ik vraag mij af of die circulaire als
voorschrift kan worden aangemerkt. Ik denk dat hier
aan de orde is artikel 50, lid 8 van de Woningwet,
waarin sprake is van geringe uitzonderingen waarbij
de gemeentebesturen een algemene vrijstelling hebben
van het geven van bouwvergunningen. Dat is natuur
lijk iets anders dan een voorschrift. Daarom zou ik
willen voorstellen om de derde alinea van de brief
aan de heer Heuer als volgt te doen luiden:
„Het achterwege laten van de publicatie der bouw-
aanvrage berust derhalve niet op een besluit van onze
zijde, maar is geschied op grond van een door het
college van gedeputeerde staten aan de gemeenten ver
leende vrijstellingsbevoegdheid."
Voor zover ik het kan zien is dat de zaak.
De vijfde alinea van de concept-brief van het college
luidt:
„In het onderhavige geval was hiervan sprake, zodat
ons college ook hier geen beleidsruimte werd gela
ten."
Door deze zinsconstructie wordt gesuggereerd, dat
het college er eigenlijk wel onderuit zou willen. Daar
van is helemaal geen sprake. Daarom zou ik het laatste
deel van deze zin willen laten luiden: „zodat ons col
lege deze bouwvergunning ten rechte heeft gegeven".
Naar aanleiding van de werking van de Hinderwet
schrijft het college in de concept-brief:
„Ook in deze is ons college derhalve geen bevoegd
heid gegeven corrigerend op te treden."
Dat klinkt nogal verontschuldigend. Het is net alsof
er iets verkeerds wordt gedaan. Die zin kan mijns in
ziens gewoon worden weggelaten, want er is geen
sprake van een kwestie van hinderwetverplichting en
dus ook niet van vergunningverplichting. De zaak is
wat dat betreft in orde.
Ik zou graag willen weten of het feit dat de garage
haar uitweg heeft op het pad storend is voor de heer
Heuer.
Wethouder HOEKSTRA: Mevrouw de voorzitter!
De garage is gebouwd met vergunning. Het pad is
eigendom van de gemeente.
De heer Van Poppelen heeft de vraag gesteld of het
hek wat kan worden teruggeplaatst. Wij hebben een
gesprek gehad met de heer Bosboom over dat hek.
Dinsdag a.s. zal het college naar aanleiding van een
rapport van afdeling I een beslissing nemen over de
vraag of dat hek al dan niet kan worden terugge
plaatst. Die mogelijkheid is waarschijnlijk aanwezig.
De garage van de heer Bosboom is niet de enige gara
ge die aan dat pad staat. De garages zijn alle een beet
je in de tuin achteruit gebouwd, zodat de mensen op
hun eigen erf een bocht kunnen maken, opdat zij op
dat smalle pad kunnen komen. Dat is ook gebeurd
met de garage van de heer Bosboom. De garage staat
ongeveer twee meter van de erfafscheiding, waardoor
de heer Bosboom met een bocht op het pad kan ko
men. Er is ook nog een zijstrook waarop een beton
nen paaltje stond. De betonnen paal is bijna geheel
verdwenen, want er is alleen nog maar een kleine
knobbel over. Niet de heer Bosboom zelf moet in en
uit die garage rijden, hoewel het huis wel van de heer
Bosboom is. De heer Bosboom heeft het huis echter
verhuurd. Wanneer die knobbel weg is (dat zal over
één of twee dagen het geval zijn) zal de bewoner van
dat huis met zijn auto achteruit het pad kunnen op
steken. Tot nu toe moest, als gevolg van die beton
nen paal, de auto achteruitgestoken worden, waarna
het garagepad van de heer Heuer moest worden op
gereden. Daaraan zal binnenkort een einde komen.
Dan is er ruimte genoeg om zonder draai de auto in
en uit de garage te rijden en dan zal het ook niet no
dig zijn tegen het hek aan te rijden.
Ik heb er helemaal geen bezwaar tegen om de door
de heer De Wilde voorgestelde tekstwijzigingen over
te nemen.
Met betrekking tot het stuk wordt hierna besloten
overeenkomstig hetgeen daaromtrent door burge
meester en wethouders is voorgesteld,
e. Brief d.d. 6 februari 1977 van de heer B.J.C.M.
Niehoff Werning (met een aantal handtekeningen)
betreffende de werking van de verkeerslichteninstal
latie bij de Veldm. Montgomeryweg te Soesterberg,
met het voorstel de brief om advies in handen te
stellen van burgemeester en wethouders,
De heer VERHEUS: Mevrouw de voorzitter! Wil het
college in dat advies tevens bezien of het mogelijk is
bij die stoplichten een roodlichtcamera te plaatsen?
Ik meen dat veel verkeerszondaars wel wat beter zul
len uitkijken wanneer zij weten dat er een roodlicht-
cameiais geplaatst.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik meen
dat het college het advies van de wijkraad volkomen
heeft genegeerd. Dat staat ook letterlijk in de brief
van de heer Niehoff Werning. Waarom is dat gebeurd?
Ik stel deze vraag mede in verband met het feit dat de
commissaris van politie op 24 februari jl.heeft gezegd
dat deskundigheid en politiek niet altijd synoniem
zijn. Die uitspraak slaat kennelijk ook op allerlei ver
keerssituaties in Soesterberg. Ik begin mij dan ook
langzamerhand af te vragen hoe het daar moet en
wie een en ander moet bepalen.
De VOORZITTER: Dames en heren! De zaak staat
niet ter discussie, maar ik begrijp dat wethouder Hoek-
42