Nogmaals herhaal ik, dat ik tijdens de begrotingsbe
handeling onder meer heb opgemerkt, dat het gemeen
tebestuur belangrijke ingekomen stukken voor kennis
geving aanneemt en dat gebeurt vanavond voor de
tweede keer. In dit geval kan niet worden gezegd dat
er sprake is van een bezwaarschrift dat bij een andere
overheid is ingediend, want dit bezwaarschrift richt
zich wel degelijk tegen de plaatselijke overheid. Nu
kunt u, mevrouw de voorzitter, wel zeggen, dat wij
de brief van de Werkgroep Leefmilieu Soest ergens
anders bij zullen betrekken, maar daarmede heb ik in
de afgelopen drie jaar toch wel nare ervaringen opge
daan, want van dat betrekken bij andere dingen komt
meestal niet zoveel terecht. Ik zou graag willen dat
het college concreet ingaat op de bijzonder belang
wekkende zaken die door de werkgroep naar voren
worden gebracht. Ik meen dat het college moet zeg
gen of iets niet klopt, of iets waar is of dat de werk
groep gelijk heeft. Dat lijkt mij het minste dat het
college naar aanleiding van deze brief kan doen.
Voor de mensen die in Soest inspreken lijkt het mij
een erg frustrerende zaak, wanneer zij een kattebel
letje krijgen waarin staat vermeld, dat hun brief voor
lopig voor kennisgeving wordt aangenomen en dat het
gestelde in de brief later bij iets anders zal worden
betrokken. Het gevolg daarvan zou wellicht kunnen
zijn, dat er vandaag of morgen helemaal niet meer
wordt ingesproken; dat zou het college misschien wel
erg leuk vinden, maar
De VOORZITTER: Neen, helemaal niet!
De heer VISSER: ik wil eigenlijk niet zozeer een
reactie van het college hebben, maar van de andere
leden van de commissie ruimtelijke ordening. Zij heb
ben misschien wel een andere mening. Ik begrijp ech
ter dat ik, wanneer u, mevrouw de voorzitter, als
spreekbuis voor die andere leden fungeert, van hen
niets behoef te verwachten.
De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Ik zal
niet op uitnodiging van de heer Visser het woord
voeren, want ik was allang van plan over dit ingeko
men stuk een opmerking te maken.
Het gaat in dit geval om een brief aan de p.p.c. die
ons in afschrift is toegezonden en een begeleidende
brief van de Werkgroep Leefmilieu Soest met een
aantal opmerkingen. Wanneer de afdoening kan plaats
vinden op de door het college voorgestelde wijze heb
ik daarmede niet zoveel moeite, maar het zou ook
anders kunnen. Mijns inziens kan deze brief ook in de
eerstvolgende vergadering van de commissie ruimte
lijke ordening aan de orde komen en dan kan op het
ene deel van de brief gelijk een antwoord worden ge
geven en het andere deel van de brief kan dan aan de
orde komen bij de behandeling van het ontwerp-plan
Centrum. Mijn voorstel zou dan ook zijn om de brief
om advies in handen te stellen van het college, want
dan komt hij vanzelf in de commissie ruimtelijke or
dening.
De VOORZITTER: Dames en heren! Op zich zelf
heb ik niet zoveel moeite met de door de heer Goote
voorgestelde wijze van afdoening, maar het lijkt mij,
dat de brief vanzelf aan de orde komt bij de verdere
voorbereiding van het ontwerp-plan Centrum. In de
praktijk wil ik best de formulering van de heer Goote
overnemen, want dan komt de brief op een bepaald
moment aan de orde in de commissie ruimtelijke or
dening.
Is de heer Visser dan ook gedeeltelijk gelukkig?
De heer VISSER: Nu ja, gelukkig nieuwjaar komt
nog! Ik weet nu niet precies wat er gaat gebeuren. De
brief gaat nu naar de commissie ruimtelijke ordening?
De VOORZITTER: Neen. De brief wordt om advies
in handen van het college gesteld.
De heer VISSER: Dus wij krijgen die brief nog terug
met een uitgebreid antwoord?
De VOORZITTER: Dat hangt er vanaf, want het
heeft, wanneer het gaat om stukken die behoren bij
de voorbereiding van het ontwerp-plan Centrum, geen
enkele zin om er los van het ontwerp-plan Centrum
over te praten. Wij zijn echter, wanneer het om andere
dingen gaat, best bereid om een antwoord te sturen.
De heer VISSER: Dan ga ik dit keer met uw voorstel
mee.
De heer VAN POPPELEN: De heer Visser mag ook
nog komen luisteren!
De VOORZITTER: Natuurlijk en dat doet de heer
Visser ook altijd.
Het stuk wordt gesteld in handen van burgemeester
en wethouders om advies.
g. Brief d.d. 13 oktober 1977 van de Soesterbergse
Middenstandsvereniging inzake een eventuele vesti
ging van een winkelbedrijf bij de wijk Apollo, met
voorstel te antwoorden overeenkomstig de ter inza
ge gelegde ontwerp-brief.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! In de ont
werp-brief komt de volgende passage voor:
„Ook heeft men geen plannen om bij die wijk een
nieuw winkelbedrijf te vestigen".
Wordt daarmede bedoeld te zeggen dat er ook geen
kans bestaat dat iets verder van de wijk - op ander
gemeentelijk terrein (bijvoorbeeld van Zeist) - dat
winkelbedrijf verschijnt? Ik meen dat die angst ook
bestaat.
De VOORZITTER: Wij willen dat niet. Dat winkel
bedrijf moet op het terrein van de vliegbasis blijven.
De bestemming „winkel" zal ook wel niet op de vlieg
basis berusten, maar wat dat betreft is er in feite
sprake van een gegroeide situatie. Het gaat eigenlijk
om een soort groothandel voor Amerikanen die in
Nederland vertoeven; ik heb zelfs begrepen dat huis
vrouwen vanuit Brunssum met de helikopter of met
een ander vervoermiddel naar Soesterberg komen om
in het groot inkopen te doen.
Het is niet de bedoeling dat het winkelbedrijf op een
andere plek - buiten het terrein van de vliegbasis -
wordt gevestigd.
Met betrekking tot het stuk wordt hierna besloten
overeenkomstig hetgeen daaromtrent door burge
meester en wethouders is voorgesteld.
213 Vragenhalfuurtje.
De VOORZITTER: Er zijn geen vragen binnengeko
men.
214 Voorstel tot het onderzoeken van de geloofsbrief van
de heer C.A. Banki.
De VOORZITTER doet de raad mededeling van een
besluit van de voorzitter van het centraal stembureau
ter benoeming van een lid van de raad der gemeente
Soest, noodzakelijk geworden door het openvallen
van een plaats in dat lichaam. De voorzitter van het
centraal stembureau verklaart de heer C.A. Banki te
Soest benoemd tot lid van de raad.
Voorts heeft spreekster van de heer Banki de mede
deling ontvangen dat deze de benoeming tot lid van
de raad dezer gemeente aanneemt.