De VOORZITTER: Dames en heren! Het gaat om een
dienstwoning die wordt ontruimd bij de overdracht,
dat wil zeggen wanneer het bedrijf ter plaatse niet
meer wordt uitgeoefend.
De stukken zijn nog eens heel grondig nagekeken.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Er wordt
gesproken in het voorstel over „het toekomstige in
dustrieterrein". Betekent dat, dat er op het huidige
industrieterrein geen plaats meer is?
De VOORZITTER: Dat betekent dat inderdaad.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
227 Voorstel tot wijziging van de marktverordening, vast
gesteld bij besluit van 15 september 1977, afdeling I,
nummer 11,122.
228 Voorstel tot verkoop van een perceeltje grond aan
het Minstreelpad aan mevrouw J.A.B. Hilhorst-Kok.
229 Voorstel tot ruiling van gronden met opstallen, gele
gen aan de Kampweg 98 en 100 te Soesterberg met
de heer J.G.R. Hartwigsen.
Deze voorstellen worden achtereenvolgens zonder dis
cussie en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
230 Voorstel tot het verhuren van het genot van de jacht
op een tweetal percelen aan de A.P. Hilhorstweg aan
de heer A.J. Hilhorst te Soest.
Mevrouw ORANJE-ENTINK: Mevrouw de voorzit
ter! Uit het feit dat ik zal vragen om in de notulen
aan te tekenen dat ik niet met dit voorstel akkoord
kan gaan kan men al opmaken, dat ik niet de illusie
heb, dat dit voorstel niet door de raad zal worden
aangenomen. Toch denk ik dat het ditmaal de laatste
keer is dat een voorstel in deze vorm in de raad aan de
orde komt, In de Tweede Kamer is nl. een nieuwe
Jachtwet aangenomen; deze wet is op het ogenblik
nog in behandeling bij de Eerste Kamer. In de nieuwe
wet zal niet meer worden gesproken over „schadelijk
wild". Bovendien zullen er jachtexamens komen.
In ons land zijn een kleine 40.000 houders van een
jachtakte. Dat is eigenlijk een onmogelijke zaak. Ik
denk dat men tot een algehele mentaliteitsverande
ring zal komen.
Ik wil niets kwaads van de aanvrager, de heer Hil
horst, zeggen, maar in artikel 3 van de algemene be
palingen (behorend bij het ontwerp-besluit) staat, dat
het betrokkene vrijstaat om zich door medejagers te
doen vergezellen. Dat betekent dat de heer Hilhorst
er een jachtpartij van kan maken.
Artikel 6 luidt:
„het houden van drijf- en klopjachten is verboden, be
houdens schriftelijke toestemming van burgemeester
en wethouders".
Er zou, wanneer het houden van drijf- en klopjachten
pertinent verboden was, geen voorwaardelijke moge
lijkheid aanwezig zijn om alsnog toestemming voor
drijf- en klopjachten te krijgen. Drijf- en klopjachten
zijn verfoeilijke zaken; ik vind de jacht uit sportieve
en recreatieve oogmerken verfoeilijk. Ik ben dan ook
tegen dit voorstel.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik ben het
roerend eens met hetgeen mevrouw Oranje heeft op
gemerkt. Juist nu er zoveel schoolkinderen aanwezig
zijn mag nog wel eens duidelijk worden gezegd dat
drijf- en klopjachten afschuwelijke zaken zijn. Uit
puur plezier en vermaak worden daarbij allerlei lieve
dieren zo maar naar de andere wereld geholpen.
Ik ben blij dat de huidige Jachtwet op de helling staat
en dat dergelijke dingen in de toekomst niet meer
kunnen gebeuren.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Ik meen dat een weerwoord op zijn plaats is, want
men zou kunnen denken dat er allerlei gruwelijke din
gen gebeuren. De Jachtwet biedt een duidelijke be
scherming. Wanneer de wildstand te groot wordt,
moet er iets gebeuren. Wij hebben dan ook geen bezwa
ren, wanneer het jagen met het oog op een te grote
wildstand plaats vindt. Wij zouden wel bezwaren heb
ben, wanneer men tamme vogels (bijvoorbeeld fazan
ten) gaat „uitpoten" om vervolgens op die vogels te
gaan jagen.
Vorig jaar waren er duizenden konijnen en dan moet
er wel iets gebeuren. In zo'n geval hebben wij geen be
zwaar tegen de jacht.
De VOORZITTER: Dames en heren! De heer Van
Poppelen heeft de gevoelens van het college op een
uitstekende wijze vertolkt en ik voel mij dan ook
ontslagen van de plicht om een nader antwoord te ge
ven.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
Mevrouw Oranje-Entink en de heer Visser krijgen op
hun verzoek aantekening in de notulen dat zij zich
met de genomen beslissing niet hebben verenigd.
231 Voorstel tot het nemen van een beslissing op een
door de heer L.J. Linders ingesteld beroep tegen de
weigering van een bouwvergunning.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Mevrouw de voor
zitter! De commissie voor de beroepschriften meent
dat haar voorstel duidelijk is; alle overwegingen staan
in het voorstel vermeld. Met het geven van een nader
commentaar van de zijde van de commissie voor de
beroepschriften wil ik afwachten of er vragen vanuit
de raad komen
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik had
gehoopt dat er van de zijde van het college een reac
tie zou komen op de laatste alinea van het voorstel
van de commissie voor de beroepschriften. Ik denk
dat wij na het geven van die reactie wat gemakkelij
ker kunnen discussiëren.
Wethouder HOEKSTRA: Mevrouw de voorzitter!
Wij zitten eigenlijk een beetje met die laatste zin in
onze maag, wanneer het voorstel van de commissie
voor de beroepschriften ongewijzigd wordt aangeno
men, want er is al verschillende keren gesproken met
de heer Linders. De heer Linders weet precies hoe hij
mag verbouwen, wat hij mag verbouwen en wat hij
mag aanbouwen, Hij weet ook precies wat hij niet
mag. Alle mogelijkheden zijn enkele keren met hem
doorgesproken. Hij is ook door ons ontvangen in
verband met een A.R.O.B.-procedure. Toen zijn alle
mogelijkheden opnieuw aan de heer Linders voorge
legd.
Op een gegeven moment heeft de heer Linders ge
zegd „dan maar niet", maar na verloop van tijd is hij
zonder bouwvergunning op de door hem voorgestane
wijze gaan bouwen; de bouw is stilgelegd. Daartegen
richt zich dit beroep.
De VOORZITTER: Beroep is ingesteld tegen het
weigeren van de bouwvergunning. Inmiddels is de
heer Linders zonder bouwvergunning gaan bouwen
en naar aanleiding daarvan is de bouw stilgelegd.