missie ruimtelijke ordening behandelen, want daar
door is het gemakkelijker om tot een eensluidend ant
woord te komen. Het is echter ook mogelijk dat u,
mevrouw de voorzitter, meent dat wij nu de tijd moe
ten nemen om dat antwoord samen te stellen. Ik heb
voldoende exemplaren van de amendementen bij mij
en ik ben dan ook bereid om deze zaak nu te bespre
ken.
Thans de eindconclusie van mijn fractie. Het zal dui
delijk zijn dat wij uit onze gemeente geen nadere gege
vens kunnen krijgen. De mogelijkheid van een gesprek
met omwonenden is afgesneden door die omwonen
den. Het zal bekend zijn dat vanuit provinciale staten
vragen zijn gesteld aan gedeputeerde staten. Ik hecht
er zeer aan om, alvorens mijn definitieve advies aan
het college te geven (let wel: er is geen sprake van een
zaak van de raad, maar van het college), het antwoord
van gedeputeerde staten af te wachten. Dan is de
zaak nl. rond. Gedeputeerde staten hebben burge
meester en wethouders in november 1976 een brief
gestuurd. Het lid van provinciale staten dat vragen
heeft gesteld aan gedeputeerde staten vraagt uitleg
over die brief. Gedeputeerde staten zullen hun mening
geven. Wanneer gedeputeerde staten op hun stand
punt blijven staan (ik neem aan dat dat het geval zal
zijn) en een behoorlijke toelichting geven aan pro
vinciale staten, is er wat ons betreft geen bezwaar dat
ook wij met toepassing van artikel 19 van de Wet op
de Ruimtelijke Ordening de procedure inzetten. Dat
allerlaatste gegeven (het antwoord van gedeputeerde
staten op vragen uit provinciale staten) wil ik echter
eerst graag bezitten.
Mevrouw de voorzitter. Ik laat het graag aan uw orde
over of ik de amendementen nu moet indienen om ze
nog vanavond te behandelen.
De VOORZITTER: Ik wil, voordat ik andere raadsle
den het woord verleen, eerst de raad raadplegen. Ik
heb het gevoel dat wij met de behandeling van die
amendementen wel een tijd bezig zullen zijn. De
meerderheid van de commissie ruimtelijke ordening
meende, dat de brief van 22 februari jl. van mevrouw
Stevens en mejuffrouw Burgerman op summiere wijze
moest worden beantwoord en daarmede afgelopen.
Bovendien heeft de meerderheid van de commissie
ruimtelijke ordening al eens uitgesproken dat de arti
kel 19-procedure kon worden aangevraagd, maar zij
waren desondanks bereid om, nadat de heer De Wilde
dat had voorgesteld, te gaan praten.
Ik heb het gevoel dat wij deze zaak niet meer te lang
moeten aanhouden. Er kan een moment komen dat
bij ons een bouwplan wordt ingediend. De zaak loopt
al erg lang en ik vind dat wij in dat geval een artikel
19-procedure moeten starten.
Ik wil de raad thans een tussenvoorstel doen. Ik kan
mij voorstellen, dat de raad de commissie ruimtelijke
ordening de volmacht geeft het antwoord samen te
stellen. Daaarmede wordt voorkomen dat het nog een
hele maand zou duren voordat de brief kan worden
verzonden. Ik ben bereid om aan die amendementen
te beginnen, maar ik vrees dat de behandeling van die
amendementen veel tijd in beslag zal nemen.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Bij de ande
re op de agenda vermelde brieven staat steeds „met
voorstel de brief in handen te stellen van burgemees
ter en wethouders". Het is gebruikelijk dat die laatste
zin wordt vermeld. Ik verbaas mij erover, dat dat met
de brief van mevrouw Stevens en mejuffrouw Burger
man niet is gebeurd. Er ligt al een concept-antwoord
gereed en het college wil de zaak zo gauw mogelijk als
afgedaan beschouwen.
Ik verbaas mij over de woede van de heer De Wilde. Ik
vind het ook niet juist dat hij
De heer DE WILDE: De heer Visser vergist zich, want
er is van woede geen sprake. Ik ben alleen diep teleur
gesteld.
De heer VISSER: U bent anders behoorlijk te keer
gegaan.
De heer DE WILDE: Ik ben alleen diep teleurgesteld
door de zeer onsportieve wijze waarop deze zaak is
gespeeld.
De heer VISSER: Dat is dan uw zaak, maar ik vind
niet dat u dat op deze plek - de mensen kunnen zich
niet verdedigen in de raad, want zij mogen niet rea
geren - mag doen.
De heer DE WILDE: Zij hebben ook niet mijn me
ning gevraagd over de dingen die zij over mij hebben
gezegd in hun brief van 17 februari jl. aan de omwo
nenden. Zij hebben mij niet om toestemming ge
vraagd om in het openbaar dingen over mij te zeg
gen.
De heer VISSER: Ik begrijp dat de heer De Wilde in
zijn persoonlijke gevoelens is gekwetst en dat hij
daarom zo reagereert.
De heer DE WILDE: Neen, want dat heeft er niets
mee te maken.
De heer VISSER: Mag ik, mevrouw de voorzitter, nu
uitpraten of niet?
De VOORZITTER: Interrupties zijn toegestaan.
De heer VISSER: Maar wanneer ik interrumpeer is
het nooit toegestaan, maar goed
De VOORZITTER: Dat hangt er helemaal vanaf.
De heer DE WILDE: U hebt blijkbaar nooit aanlei
ding om mij te interrumperen, want u doet het
nooit. Ik heb des te meer reden om u te interrum
peren en zeker op dit moment.
De heer VISSER: Ik blijf volhouden dat ik het on
juist vind, dat de heer De Wilde zich zo afzet tegen
een aantal bewoners die zich op deze plek niet kun
nen verdedigen.
De heer DE WILDE: Zou ik dan mogen weten wat
ik moet doen, wanneer aan de omwonenden bij brief
van 17 februari een volkomen verwrongen beeld van
de situatie wordt gegeven? Moet ik dan dank u wel
zeggen?
De heer VISSER: Wanneer u een brief krijgt kunt u
die toch beantwoorden?!
De heer DE WILDE: Neen, want ik ben publiek per
soon, lid van de gemeenteraad. Als zodanig heb ik op
14 februari jl. gefunctioneerd. Wanneer men van mijn
optreden daar een volstrekt verkeerde voorstelling
van zaken geeft, is de gemeenteraad de plek om die
zaak recht te zetten.
De heer VISSER: Dat is niet waar, want dat verslag
van 17 februari jl. ken ik helemaal niet. Ik begreep
eerst helemaal niet waarover u het had. Ik wist niet
door wie dat verslag is opgesteld. Dat verslag staat ook
helemaal niet op de agenda. Ik vind het dan ook on
juist dat er wordt gesproken over een vaag verslag
waarvan ik niet weet door wie het is geschreven, voor
wie het is bestemd en op welke plek het moet worden
beoordeeld.
47