geen wij kopen en dat hetgeen wij kopen zodanig wordt betaald, dat als er een verrekening plaats vindt, er van de kant van de gemeente nog een toegift van f. 195.000,- moet plaats vinden. Ik vind dat er aan de mogelijkheden om iets te verwerven een einde komt. Ik beweer niet dat er van de kant van de verko per niet mag worden geprobeerd om de genoemde prijs te verwerven. Het is 's mans goed recht om te proberen van zijn situatie gebruik te maken. Maar ik vind niet dat wij als gemeentebestuur 1320 m2 grond met een opstal moeten kopen tegen een zodanige prijs, dat wij maagdelijke bouwgrond verkrijgen (het geheel moet nog bewerkt worden) voor f. 200,— per m2. Dan vraag ik: Waar is dan het eind? Mijn me ning is dat dan hetgeen waarop de voorgestelde aan koop betrekking heeft, in vredesnaam maar moet worden ingepast in het betrokken plan. Dan zal er mogelijk een fietspad wat verlegd moeten worden, dan zal er wat omheen gegaan moeten worden, dan wordt niet de perfectie bereikt die wij bij stede- bouwkundige plannen altijd proberen te bereiken, maar dat zij dan zo. Ik zeg dan toch: Laat zitten wat zit. Ik vind niet dat het verstandig is dat de gemeente tot deze transactie overgaat. Ik hoop dat het college mij kan overtuigen van mijn ongelijk. Ik laat de voor geschiedenis buiten beschouwing. Er schijnt een hele voorgeschiedenis geweest te zijn, maar daar begeef ik mij niet in. Dat is bij mij ook niet terzake. Terzake is nu dat wij 1320 m2 grond kopen, dat er opstallen op staan die gesloopt zullen worden, dat bovendien de eigenaar nog een aantal spullen die misschien enige betrekkelijke waarde hebben, er eerst mag uithalen om dan vervolgens de rest te laten staan en dat wij met elkaar bereiken, dat er een transactie ontstaat waarbij wij f. 195.000,- toebetalen. Wat ik er verder van denk denk ik ervan. In ieder ge val vind ik dat er een grens is aan de mogelijkheden die het gemeentebestuur in dit opzicht heeft. Het spijt mij dat wij, aangezien het hier een niet- goedgekeurd plan betreft, geen titel voor onteige ning hebben. Misschien zou een onteigening ook niets opleveren. Ik zou het wel de moeite waard vinden als de rechter in dit geval door onpartijdige derden, met name taxateurs, zou doen uitspreken wat in dit geval de schade is die moet worden vergoed. Maar dat kan niet. En dan zeg ik dat ik het verstandiger vind om het onderhavige geheel maar gewoon in te passen in het betrokken plan en de voorgestelde transactie niet te doen. De heer VAN LOGTENSTEIN: Mevrouw de voorzit ter! Toen wij een maand geleden in de commissie ruimtelijke ordening het onderhavige voorstel in con cept voorgelegd kregen, heb ik in beginsel gedacht: Dit is te dol, dit gaat ons werkelijk te ver. Wij hebben het hier over een pand dat twee jaar geleden in een bouwvallige staat was en dat in de afgelopen twee jaar door de huidige eigenaar is opgeknapt tot een bij zonder acceptabele woning, die ondertussen - dit moeten wij heel goed beseffen - een marktwaarde heeft die dicht ligt bij, zo niet hoger is dan de prijs die wij moeten betalen. Nu moeten wij eigenlijk be kijken waar de oorzaak ligt van zo'n vreemde zaak dat wij nu zo veel moeten betalen voor iets dat wij twee jaar geleden voor weinig geld konden kopen. Is de oorzaak te vinden bij onvolledige bestemmingsplan nen, waardoor wij een bouwvergunning moesten af geven, met als gevolg dat het pand in kwestie in waarde kon stijgen? Dit betreft iets op grond waarvan kort geleden een heel kabinet is gevallen. Het kan dus in Soest ook makkelijk tot problemen leiden. Ik vind de zaak in wezen ook fout gepresenteerd, om dat het taxatierapport dat wij hebben gezien - wij hebben het te laat kunnen zien, nl. pas eind maart, terwijl de vergadering van de commissie ruimtelijke ordening daarvóór had plaats gevonden - een geheel verkeerd beeld geeft. Het geeft wel een goed beeld van de totale waarde, maar het geeft een volkomen verdraaid beeld van de verdeling van een en ander. Dat geeft ook uitdrukkelijk de indruk dat men naar een bepaald overeengekomen bedrag toe heeft gere kend. Ik vind dat er twee kanten aan de zaak zitten, nl. de kant van de gemeenschap, die voor het geheel aan het Oude Grachtje nummer 13 een vrij groot offer moet brengen, en de kant van de huidige bewoner. Wij kunnen het morele aspect hierbij absoluut niet ver geten. De man heeft daar een bepaald eigendom ge creëerd dat bijzonder aantrekkelijk is en dat moet hij nu inwisselen voor iets anders. Ik meen dus dat er twee aspecten aan het geheel zitten, nl.: 1. wij beta len ogenschijnlijk te veel; 2. de bewoner zal met pijn het pand verlaten; ik heb hem niet gesproken, maar twijfel hier niet aan. Ik voel dan ook heel erg veel voor de door de heer De Wilde genoemde oplossing, die ikzelf ook al had opgeschreven. Wij zullen óf moe ten aankopen óf ons uiterste best moeten doen om alsnog het pand in te passen. Inpassen zal natuurlijk bijzonder veel problemen geven, omdat wij op een afstand van een meter of twee van het pand al een fietspad hebben gepland en de achtertuin en het ach terdeel van de woning in een geplande vijver vallen. De prijs die de gemeenschap moet betalen, lijkt erg hoog. Aan de andere kant is deze prijs verklaarbaar. Er is ergens in het verleden uitdrukkelijk een fout gemaakt. Ik verzoek het college om dat nog eens na te trekken. De VOORZITTER: Daar schieten we niets mee op. De heer VAN LOGTENSTEIN: De gegevens die ik heb kunnen vinden, duiden er toch uitdrukkelijk op dat er een bouwvergunning is afgegeven De VOORZITTER: Dat moesten wij. Dat klopt. De heer VAN LOGTENSTEIN: Dat moest en dat klopt, zo heb ik gehoord, maar aan de andere kant is het zo dat in de bouwvergunning staat dat ze niet in strijd is met het op dat moment ter inzage liggende bestemmingsplan en dat ik deze zinsnede betwijfel en zelfs bestrijd. Maar wij zitten met de gegeven si tuatie. De heer LANGE: Mevrouw de voorzitter! Het be treft hier natuurlijk een zeer groot probleem. Het komt er in het kort op neer dat wij voor verschrikke lijk veel geld grond moeten kopen, terwijl wij bij andere gelegenheden elders in Soest voor veel min der geld grond hebben gekocht. Wij hebben de ver plichting om de verkoper ook weer aan een stuk grond te helpen en hem bij de bouw van zijn nieuwe woning financieel behulpzaam te zijn. Ik ben het eens met de opvatting dat het erop lijkt dat we naar een bepaalde prijs toe hebben gerekend. Ik meen ook dat het hier een zaak van goed handeldrijven is, omdat wij heel duidelijk ervan uitgaan dat het perceel grond van 1320 m2 noodzakelijk is voor de realisering van de plannen die wij in het betrokken gebied hebben. Ik wacht nu natuurlijk met evenveel spanning als de 98

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1977 | | pagina 93