Gewijzigd voorstel inzake het Ontwikkelingsplan Soest 1977. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat ik bij deze gelegenheid een allerlaat ste poging zal doen om over de juridische status van het ontwikkelingsplan duidelijkheid te krijgen. Via een motie zal ik de raad uitnodigen om daarover een uitspraak te doen. Daaraan zal ik consequenties verbin den voor wat mijn standpunt ten aanzien van het ont wikkelingsplan betreft. Voorts wil ik nog iets zeggen over de verkeersstruc- tuur, hoewel dat misschien niet meer zo erg nodig is na hetgeen ik reeds bij het vorige agendapunt heb op gemerkt. Bovendien zal ik aandacht besteden aan het winkel- vestigingsbeleid, In juni 1976 hebben wij de raamstructuur geaccep teerd. Daarna zijn wij in juni 1977 begonnen met de vaststelling van het ontwikkelingsplan. Die discussie is van mijn kant begonnen met een hardnekkig plei dooi om althans het ruimtelijke gedeelte van het ont wikkelingsplan een structuurplan te doen zijn zoals de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat voorschrijft. Op die toer zit ik al enkele jaren. Ik vind nl. dat wij het fout hebben gedaan. Ik heb al eerder gezegd dat wij ons met betrekking tot het ontwikkelingsplan hadden moeten baseren op de wet die in dit opzicht een zeer bescheiden procedure voorschrijft, maar die procedu re doet wel recht aan de bescheidenheid van de bete kenis (ook in wettelijke zin) van een structuurplan. Een structuurplan heeft in wettelijke zin nl. niet zo veel betekenis (ook niet wat de rechtskracht betreft). Ik vind het nog steeds onjuist dat wij, ondanks de her haalde discussies die op dit punt hebben plaatsgevon den, die zeer bescheiden procedure niet hebben wil len volgen. Ik wil nu toch wel graag dat omtrent dit punt absolute duidelijkheid wordt bevorderd. Van de vraag of omtrent de juridische status van het ontwik kelingsplan duidelijkheid wordt verkregen is voor wat mijn fractie betreft mede afhankelijk de vraag of wij ons in de beleidsuitvoering die nu voor de deur staat, al dan niets aan dat ontwikkelingsplan gelegen zullen laten liggen (in de zin van er voortdurend aan herinnerd worden). Het is onzes inziens één van de twee: Of je zegt dat het ontwikkelingsplan niet zoveel voorstelt en dat het de burger niet bindt (er is meer sprake van een afspraak die kan worden beschouwd als een gentlemen's agree- ment tussen het college en de raad) of terecht wordt in allerlei voorstellen van het college (bijvoorbeeld be stemmingsplannen) voortdurend gerefereerd aan het ontwikkelingsplan (alsof het wel een status heeft). Ik meen dat het college hinkt op twee gedachten en dat hinken op twee gedachten leidt tot onduidelijkheid. Wanneer eenmaal het pad van het ontwikkelingsplan wordt opgegaan, moet worden onderscheiden dat een ontwikkelingsplan een zeer brede benadering is, waar in wordt geprobeerd onderwijsaspecten, welzijnsaspec ten, cultuur, sport etc. op een rij te zetten (voor wat de beleidsuitgangspunten betreft) en dat het ontwikke lingsplan daarnaast is een vertaling in ruimtelijke ter men (in de vorm van een kaart met indicaties en een aantal uitgangspunten bij een bestemmingsplan). Dan heeft men mijns inziens te maken met een structuur plan volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening (iedereen moet dat zelf maar in die wet nakijken, want ik kan die wetsartikelen niet allemaal voorlezen). Ik wijs op het bepaalde in artikel 7, lid 1 terwijl artikel 8 voorschrijft de procedure die burgemeester en wethou ders moeten volgen bij de voorbereiding van een struc tuurplan. In dat artikel wordt de tervisielegging en het indienen van bezwaarschriften geregeld. Aan de raad moet worden gevraagd het structuurplan vast te stel len met inachtneming van het gestelde in de bezwaar schriften, waarbij artikel 24 het voorschrift bevat om trent de tervisielegging. In de artikelen 8 en 9 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening staat vermeld waaraan een structuurplan behoort te voldoen. Ik wil nog één keer vragen of het college bereid is de door mij bedoelde procedurele weg te volgen. Ik be grijp dat er intussen veel tijd overheen is gegaan en ik begrijp ook dat ik het onmogelijke niet mag vragen (dat zal ik ook niet doen). Men zal hebben begrepen dat ik het ontwikkelingsplan wil zien als een geheel omvattende zaak waarin ik wil onderscheiden het structuurplan in de zin van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; meer toegespitst dus het ontwikkelingsplan in de termen van de ruimtelijke ordening en dan ge refereerd aan artikel 8 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Ik zou mij kunnen voorstellen dat het col lege in het najaar de eerste stappen zet in de richting van de voorbereiding van een echt structuurplan (in de zin van artikel 8 van de Wet op de Ruimtelijke Or dening). Daarbij zullen uiteraard de raadscommissies moeten worden ingeschakeld. Als gevolg daarvan zal er geen vaststelling van het ontwikkelingsplan plaats vinden voordat het ontwikkelingsplan officieel ter vi sie is gelegd met de mogelijkheid om bezwaarschriften in te dienen. Op die wijze zal vóór 1 mei 1979 een structuurplan in deze gemeente kunnen tot stand ko men dat is gebaseerd op de artikelen 7, 8 en 9 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Daarna zal de offi ciële toezending aan de instanties moeten plaatsvin den. Ingevolge artikel 8 van het Besluit op de Ruim telijke Ordening zal ook het overleg met rijks- en pro vinciale instanties moeten geschieden, zoals dat is voorgelegd. In verband met het vorengestelde wil ik een motie indienen en ik heb begrepen dat ik al bij voorbaat steun voor deze motie ondervind, want sommige raads leden hebben zich beklaagd over de geringe wettelijke status van hetgeen wij tot nu toe hebben gedaan, ik heb de eer de volgende motie aan de raad voor te leg gen: „De Raad van de gemeente Soest, op 18 mei 1978 besprekende de reakties op het ter in zage gelegde ontwikkelingsplan Soest 1977, stelt vast, dat ten onrechte niet is gevolgd de in artikel 8, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven procedure voor gemeentelijke struk- tuurplannen, spreekt uit het nodig te vinden, dat de onduidelijkheid over de juridische status van het huidige ontwikke lingsplan verdwijnt, besluit Burgemeester en Wethouders uit te nodigen, dat in het najaar 1978 stappen worden gezet, opdat vóór 1 mei 1979 een struktuurplan in deze gemeente tot stand is gekomen, gebaseerd op de artikelen 7, 8, 9 en 24 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en op de ar tikelen 8 en 9 van het Besluit op de Ruimtelijke Orde ning, en gaat over tot de orde van de dag". In verband met de verkeersstructuur wil ik herhalen dat wij ons blijven verzetten tegen dat onderdeel van het

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1978 | | pagina 123