organen op provinciaal en rijksniveau - behoeft zich
immers gebonden te voelen aan de in een structuurplan
gemaakte afspraken,
De heer DE WILDE: Dat is wel het geval want de Wet
op de Ruimtelijke Ordening noemt het structuurplan
als een juridisch fenomeen Men kan stellen dat een
structuurplan geringe rechtskracht heeft, maar het is
een juridisch verschijnsel. Men kan van een streekplan
zeggen dat het veel te weinig betekenis heeft, maar dat
geldt voor een structuurplan precies hetzelfde.
De heer LANGE: Wanneer het geen fenomeen was,
zouden wij er niet zo erg veel woorden aan vuil maken.
De heer DE WILDE: U ontkent zelfs dat er sprake is
van een juridisch fenomeen en dat is niet waar. Het is
een juridisch fenomeen.
De heer LANGE: Maar het heeft geen bindende kracht.
De heer DE WILDE: Maar het is wel een punt in het
geheel van plannen die in de Wet op de Ruimtelijke Or
dening worden voorgeschreven.
De heer LANGE: Ik zie dat anders. Ik wil graag nog de
gelegenheid hebben precies te bestuderen wat de heer
De Wilde in zijn motie heeft verwoord.
Ik ben blij met de toezegging van het college en de
nadere uitleg met betrekking tot het winkelvestigings-
beleid, Aan het gestelde wil ik op dit moment geen en
kele uitspraak toevoegen. Ik geloof dat wij er verstan
dig aan doen om af te wachten wat er uit het onder
zoek te voorschijn komt.
Het pleidooi van de heer Visser om de oude raad het
structuurplan te laten vaststellen doet mij deugd, want
ik zie toch wel enige parallellen met de behandeling
door de oude raad van het bestemmingsplan Centrum.
Met betrekking tot de verkeersstructuur bestaat er
verschil van inzicht tussen de heer De Wilde en mij.
Het gaat om de vraag of je denkt dat over een aantal
jaren een grotere ingreep al dan niet noodzakelijk is.
Wanneer je nu vast voorzieningen treft scheelt dat een
paar meter.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Ik stel
voor om het voorstel zo spoedig mogelijk in stemming
te brengen, want dan krijgen wij een duidelijk inzicht in
de meningen die in de »aad leven. Ik wil nu niet meer
diep ingaan op de onderscheidene punten De heren De
Wilde en Lange hebben de materie al van alle kanten
belicht en ik meen dan ook dat de raad nu best een be
slissing kan nemen.
Formeel hebt u, mevrouw de voorzitter, gelijk met uw
antwoord aan mijn adres terzake van de brieven. Die
brieven zijn drie a vier weken geleden in de commissie
ruimtelijke ordening besproken, maar intussen is er
wat veranderd. Het college kan wat dat betreft geen ver
wijt worden gemaakt. Gisteravond hebben alle lijsttrek
kers uit Soest gesproken en naar aanleiding daarvan
denk ik dat de brieven nu met meer in de voorgestelde
vorm kunnen worden verzonden Daarom wil ik de raad
voorstellen om de brieven te behandelen bij alle be
zwaarschriften die nog moeten worden behandeld.
De VOORZITTER: Het gaat nu om het ontwikkelings
plan.
De heer VAN POPPELEN: In de brieven staan expli
ciete uitspraken die mijns inziens nu niet meer kunnen.
Het gaat mij niet alleen om de door mij genoemde
brief; het gaat om het gehele ontwikkelingsplan. Ons
handelen komt ongeloofwaardig over, wanneer wij
vanavond besluiten nemen die in tegenspraak zijn met
hetgeen gisteren is gezegd. Ik draag weliswaar geen ver
antwoordelijkheid voor wat er gisteravond is gezegd,
maar de partijen zijn daarvoor wel verantwoordelijk.
De heer VAN AALST: Mevrouw de voorzitter! Het
verheugt mij bijzonder, dat er een onderzoek zal
worden ingesteld naar de bebouwingsmogelijkheden in
Soesterberg. Ik vraag mij af of u dan ook niet met mij
van mening moet zijn dat dan de afslag van rijksweg 28
misschien wel kan meespelen in de hoeveelheid ruim
te die wij mogen gaan benutten voor bebouwing.
Overigens zij opgemerkt, dat ik bezwaar blijf maken
tegen die afslag van rijksweg 28. Dat standpunt neem
ik in zolang ik niet zeker weet dat wij de bebouwings
mogelijkheden wel kunnen vergeten.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ik wil nog iets zeggen,
wanneer u voor de schorsing de brieven definitief wilt
afhandelen.
De VOORZITTER: Zegt u nu dan maar wat over die
brieven, want dan kunnen wij misschien straks na de
schorsing volstaan met stemmen.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzitter!
Op zich zelf hebt u helemaal gelijk, wanneer u zegt
dat het college het in de concept-antwoorden vermel
de standpunt mocht verwoorden, want het gestelde
is in overeenstemming met hetgeen vorig jaar is vast
gesteld. Van alle kanten heeft men ons er echter op
gewezen dat de beleidsplannen zelf en de consequen
ties van die beleidsplannen bij de burgerij onduidelijk
zijn overgekomen. Door middel van de te verzenden
brieven zal de burgerij horen wat wij in het kader van
het ontwikkelingsplan hebben vastgesteld en de burgers
zullen dan denken dat de raad een juridisch bindende
beslissing heeft genomen. Dat is echter niet het geval.
Ik ben geen lid van de commissie ruimtelijke ordening
en ik heb de brieven nu pas voor het eerst gezien. Ik
meen dat de concept-antwoorden de onduidelijkheid
bij de burgerij versterken. Wij doen er dan ook goed
aan om die brieven te herschrijven. In de brieven moet
mijns inziens worden vermeld, dat in het ontwikke
lingsplan een beleidsvisie is vastgelegd, maar dat de
uitspraken van de raad pas juridisch bindend worden,
wanneer de bestemmingsplannen worden vastgesteld.
Duidelijk moet worden dat hetgeen nu wordt vastge
steld nog slechts een voorlopige zaak is.
De heer VISSER: Hiervan begrijp ik niets. Die brieven
waren allemaal al in handen van de fracties voordat
zij in de commissie ruimtelijke ordening konden wor
den besproken.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Neen hoor.
De heer VISSER: Ik had die brieven ook; dus kunt u
nagaan! Die brieven hadden toch al veel eerder in de
V.V.D.-fractie kunnen worden besproken?
De VOORZITTER: Dames en heren! Over het voor
stel van de heer De Wilde om in het bestemmingsplan
Centrum een door hem ontworpen tekst met betrek
king tot het winkelvestigingsbeleid op te nemen heb
ben wij in het college gesproken. Wij hebben niet kun
nen besluiten om die tekst onmiddellijk over te ne
men. Wij waren op dat moment juist bezig met de ge
sprekken over Soest-Midden en inmiddels zijn wij ook
bezig met een onderzoekje naar de consequenties van
een soepeler toepassing van hetgeen in de bestem
mingsplannen is bepaald. Bij de behandeling van het
ontwerp-bestemmingsplan Centrum komt natuurlijk
het winkelvestigingsbeleid aan de orde. Dan zullen
wij een notitie overleggen waarin wij onze visie - even
tueel gewijzigd - weergeven. Wij vonden het te direct
oir
me
ger
De
be:
wa
alh
eei
afg
we
ke:
zo'
ver
tro
wa
kei
zei
Me
de
vrc
sag
spi
dai
rui
da:
Wi
ecl
ga*
VOi
rin
De
bei
Me
ga:
De
vai
Hli
Na
TE
Da
Wi
me
vo.
»E
op
zaj
ste
ke
nii
str
spi
ov
lin
be
da
vó
tol
9e
de
Or
en
De
Va
Cc
Ik
ste
130