De heer VAN AALST: Mevrouw de voorzitter! Ook
ik ben wel tevreden. Ik wil er overigens op wijzen dat
de busmaatschappij een concessie heeft in het kader
waarvan zij verplicht is om door onze gemeente te rij
den. Verder wil ik er nu niets over zeggen, omdat de
wethouder een toezegging heeft gedaan en ik weet
dat wij dus vlot antwoord krijgen.
Wethouder HOEKSTRA: Mevrouw de voorzitter! Ten
tijde van de zes weken durende omlegging kon de bus
gemakkelijk op de voorrangsweg komen, omdat daar
toen geen verkeer was. Maar ook toen kwam men,
door al het gedraai in de Gerrit van der Veenstraat en
andere wegen die als er auto's geparkeerd staan, voor
de grote bussen verschrikkelijk lastig zijn, steeds tijd
te kort bij de aansluitingen. Met andere woorden:
de bus achterlangs was steeds te laat en de bus voor
langs moest steeds bij Colenso en Soest-Zuid wachten.
Toen de heer Stam het over kleine bussen had hoorde
ik ook iemand zeggen: met kleine chauffeurs. Het zit
helemaal niet vast op kleine bussen, maar het zit uit
sluitend min of meer vast op de chauffeurs. De kleine
bussen die in Friesland en Brabant rijden rijden daar in
streken waar overigens geen busvervoer is. De busjes
worden gesubsidieerd door het rijk en de chauffeurs
verlenen hun diensten gratis. Voor zulke busjes krij
gen wij in Soest geen subsidie van de minister.
Ik ben best bereid om de rijksverkeersinspectie te
schrijven en te trachten de onderhavige ingekomen
stukken in augustus weer op de agenda te krijgen. De
mensen van Honsbergen moeten dan jammer genoeg
nog wel even op antwoord wachten.
De VOORZITTER: Zou het dan niet prettig zijn een
klein voorberichtje te sturen naar de twee instanties
die ons geschreven hebben?
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: Ja.
Wethouder HOEKSTRA: Ja.
De VOORZITTER: Goed.
Met betrekking tot de beide stukken wordt besloten
dat ten aanzien van de desbetreffende materie de me
ning van de rijksverkeersinspectie zal worden gevraagd>
dat ze zullen worden afgedaan nadat er van de rijks
verkeersinspectie antwoord zal zijn ontvangen en dat
de afzenders een voorberichtje zal worden gezonden,
h. Brief d.d. 20 maart 1978 van de heer mr. M.D.Ph.
van der Werf namens de Werkgroep Leefmilieu Soest
inzake de woonruimteverdeling in Soest, met voorstel
te antwoorden conform de bij de stukken ter inzage
gelegde ontwerp-brief.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Ik ben het eens met de antwoordbrief, maar ik
ben ontzettend benieuwd naar de uitspraak van de
Kroon over de juridische houdbaarheid van het Gel-
derlandvoorstel. Wilt u ons daarvan op de hoogte hou
den?
De VOORZITTER: Ja. Ik meen, dames en heren, dat
wij u verleden jaar tijdens de begrotingsbehandeling al
hebben toegezegd dat wij het allemaal nauwlettend
zouden volgen, want u was er in geïnteresseerd. Ik
meen mij zelfs te herinneren dat enigen uwer ons toen
ook hebben gevraagd of wij niet zelf wat zouden
kunnen verzinnen en dat wij toen hebben geantwoord:
Wij zijn niet zo slim en wij wachten maar af of hetgeen
anderen hebben verzonnen hout snijdt. Wij houden u
op de hoogte. Wij zijn er zelf ook uitermate benieuwd
naar of er iets uit kan komen dat bruikbaar is. Tot nu
toe zijn de berichten die ik heb gekregen in de gemeen
ten waar ik heb geïnformeerd of men een verordening
aangenomen had en of er iets uitkwam, niet bemoe
digend.
De heer GOOTE: Mevrouw de voorzitter! Ik heb mij
toch wat verbaasd over de antwoordbrief. Hierin wordt
nl. helemaal niet ingegaan op hetgeen de heer Van der
Werf stelt. De heer Van der Werf maakt in zijn brief
het college en de raad een verwijt. Hij maakt de raad
het verwijt, dat wij het college niet op het vestje heb
ben gespuugd in verband met het feit dat het college
een notitie inzake de zaak waarom het gaat, zou heb
ben toegezegd. Daarover wordt in de antwoordbrief
met geen woord gerept, terwijl drie a vier alinea's op
pagina 2 van de brief van de heer Van der Werf over
een toegezegde notitie gaan. Ik heb getracht in de no
tulen van februari 1977 na te gaan of de bedoelde no
titie inderdaad is toegezegd. Ik meen dat ze niet is
toegezegd, maar dat doet nu even niet terzake. Het
punt waar het hier om draait is dat op hetgeen de
heer Van der Werf in zijn brief stelt niet wordt inge
gaan in de antwoordbrief. Dat is naar mijn mening
toch geen goede zaak.
Wat mij tevens verbaast is dat er zo lang is gewacht
met de afdoening van de brief van de heer Van der
Werf, die op 31 maart jl. is binnengekomen.
Ook wij willen gaarne door het college op de hoogte
worden gehouden van de ontwikkelingen in dezen. Ik
heb gehoord dat er ook in Noord-Holland een derge
lijke verordening is. Ook te dien aanzien worden wij
gaarne door het college op de hoogte gehouden.
De VOORZITTER: Dames en heren! Er is voor zover
ik mij herinner inderdaad geen notitie toegezegd. Ook
ik heb het nagekeken en het niet in de notulen kun
nen vinden.
In de antwoordbrief zeggen wij dat de aangehaalde
problematiek aan de orde is geweest in het Samenwer
kingsorgaan Eemland, getuige ook de brief van Eem
land aan de minister en het antwoord van de minister
aan Eemland. De heer Van der Werf heeft het in zijn
brief over het streven naar afremmen van de toename
van het inwonertal, omdat het gemeentebestuur una
niem onderkent dat de druk op de woningmarkt in
Soest en de regio bijzonder groot is. Daarbij zegt hij,
dat dit het noodzakelijk maakt om een beleid te voe
ren dat is gericht op de beperking van het aantal ves
tigingen van buiten af. Welnu, dit is juist het probleem
dat door Eemland is onderkend en in gezamenlijk
Eemlandverband aan de orde is gesteld. Dat heeft ge
resulteerd in het schrijven aan de minister met het
verzoek om ons een ander instrumentarium te geven
dan wij gehad hebben. Ik dacht dan ook dat er via de
in de antwoordbrief opgenomen verwijzing naar de
brieven van Eemland wel duidelijk is ingegaan op de
hele problematiek die de heer Van der Werf heeft aan
gehaald.
De heer GOOTE: Er is wel op de problematiek inge
gaan, maar op het verwijt (dit is in dit verband een wat
sterk woord) van de heer Van der Werf wordt in de
antwoordbrief niet ingegaan. In de derde of vierde
alinea op pagina 2 van de brief van de heer Van der
Werf is sprake van een notitie die zou zijn toegezegd.
In de antwoordbrief aan de heer Van der Werf moet
dus komen, dat het op een misvatting berust dat er
een notitie door het college is toegezegd en dat er door
de raad om een notitie is gevraagd. Ik geloof dat er op
die manier een beter antwoord wordt gegeven dan
wanneer er wordt geantwoord overeenkomstig de ont-
werp-antwoordbrief zoals hij nu luidt. Ik zou de ant-
143