gedraaid door dat niet te doen. Op zich zelf zou dat
niet zo erg zijn, ware het niet dat het rapport in de
financiële commissie helemaal niet ter sprake is geko
men, omdat er in deze commissie alleen maar is ge
sproken over het instellen van die commissie ad hoe.
Aan het rapport zelf zijn wij in de financiële commis
sie helemaal niet toegekomen.
In de financiële commissie is duidelijk gevraagd naar
het ter inzage leggen van het verslag van de vergade
ring van deelnemers van de stichting voor lichamelij
ke opvoeding en sport van 31 oktober 1977. Dat ver
slag lag echter helemaal niet bij de stukken. (Ik heb
die vergadering destijds zelf bijgewoond).
Ik meen dat de zaak, voordat wordt besloten de aan
bevelingen van de commissie tarifering sportaccom
modaties met ingang van 1 januari 1979 over te ne
men, toch nog eens uitvoerig moet worden besproken
in de financiële commissie, zodat de consequenties
onder ogen kunnen worden gezien. Het rapport is
tijdens die vergadering van 31 oktober 1977 hele
maal niet met algemene stemmen vastgesteld en er
waren dan ook nogal wat bedenkingen tegen het pas-
se-partout-systeem.
Ook ik meen dat de materie later nog eens in het gro
tere kader van het algemeen welzijnsoverleg Soest
moet worden bekeken, maar voor dit moment meen
ik, dat de zaak nog eens uitvoerig moet worden be
sproken in de financiële commissie.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Terecht
heeft de heer Visser er reeds op gewezen dat wij ons
in de financiële commissie hebben beziggehouden
met de toegezegde instelling van een commissie ad
hoe en aan het rapport zelf hebben wij eigenlijk geen
aandacht (althans niet in de mate dat dat nodig zou
zijn) geschonken. Nu wordt door het college een an
der voorstel gedaan.
Ik kan mij verenigen met de gedachte van het colle
ge om geen commissie ad hoe te vormen op grond
van de door het college genoemde argumenten. Te
recht voert het college als argument aan, dat het on
derzoek dat ten aanzien van het welzijnsbeleid in een
algemeen kader plaats vindt, zou worden doorkruist.
Het college meent dat het rapport tarifering sportac
commodaties met ingang van 1 januari 197j? als een
soort overgangsmaatregel kan worden gehanteerd. Ik
denk dat wij ons daaraan geen buil kunnen vallen,
omdat er sprake is van een overgangsmaatregel en wij
hebben dan ook geen overwegende bezwaren tegen
dit deel van het voorstel van het college, zij het dat
wij het woord „overgangsmaatregel" uitdrukkelijk
onderstrepen. Wij wensen niet getrouwd te zijn met
het in het rapport ontwikkelde systeem, wanneer
straks het gehele subsidiesysteem aan de orde komt,
want dan zal ook dit systeem op de helling moeten.
Wanneer men mij vervolgens zou vragen of ik er zo
van overtuigd ben dat wij op basis van dit rapport de
goede kant opgaan (althans in betrekking tot wat de
vergoedingen van de kant van de verenigingen in be
trekking tot wat de gemeente daaraan moet betalen),
zeg ik, dat ik niet weet waarover wij het hebben. Ik
heb nu inderdaad de moeite genomen om het rapport
goed te bestuderen. Het kan zijn dat de kwaliteit van
het rapport zich aan mijn oog weet te onttrekken,
maar ik wil toch wel zeggen dat ik het rapport niet zo
erg goed vind.
Wat is het verhaal? Met betrekking tot één jaar is na
gegaan hoe de lastenverdeling met betrekking tot de
investeringen en de onderhoudskosten (gestoken in
het sportgebeuren) is. Van een trend (hoe het vroeger
was en hoe het is geworden) zie je niets. Vervolgens
wordt een uitvoerige beschouwing gewijd aan het feit
welke systemen je allemaal zou kunnen bedenken.
Aangegeven wordt dat de tarieven in de provincie voor
een deel worden vastgesteld op kostenbasis, voor een
deel op exploitatiebasis en voor een deel op basis van
redelijkheid, maar nergens wordt in het rapport op een
verantwoorde manier voor een bepaalde systematiek
gekozen. Men komt tenslotte tot het passe-partout-
systeem als een deus ex machina.
Voor het passe-par tout-systeem worden drie moge
lijkheden aangegeven, nl, f. 30,-, f. 25,— en f. 20,—.
Bij f, 30,- is de totale opbrengst f. 185.000,-, maar
nergens zie ik dat het georganiseerde sportgebeuren in
Soest tegen het gemeentebestuur van Soest zegt: En
wij vinden dat het passe-partout-bedrag zo en zo hoog
moet zijn Van mevrouw Korthuis heb ik inmiddels
begrepen, dat dat ook onze zaak niet is en dat wij dat
aspect alleen maar in het kader van de begroting kun
nen bekijken, maar ik had toch wel graag gewild, dat
de in de sportstichting georganiseerde sportorganisa
ties in Soest zich hadden afgevraagd wat eigenlijk de
verhouding dient te zijn tussen wat zij zelf opbren
gen en wat de gemeente als vertegenwoordigster van
de gemeenschap opbrengt. In 1976 bedroegen de las
ten van de sportstichting (dat wil zeggen de kapitaals-
lasten, de onderhoudskosten, de personeelskosten
etc.) f. 1.476 632,- In 1977 is dat bedrag gegroeid
met een half miljoen gulden (dat wil zeggen met
33%). In 1978 is dat bedrag gegroeid met ongeveer
f. 400.000,— (dat wil zeggen met bijna 20%). Wie
brengen die bedragen op? Het bedrag van de vergoe
dingen (gemakshalve neem ik maar alle vergoedingen
voor het gebruik van de terreinen, de lokalen, het
instructiebad en de sporthallen) blijft stabiel; tot het
gebruik reken ik het schoolgebruik en het vereni-
gingsgebruik (het schoolgebruik is verreweg de groot
ste factor die inbrengt en dat schoolgebruik wordt
ook weer door de gemeente betaald). Het is zelfs zo,
dat het bedrag van vergoedingen in 1978 ten opzichte
van 1977 terugloopt. Dat betekent derhalve, dat de
lasten zwaar toenemen, terwijl de vergoedingen terug
lopen Ik laat andere kleine posten - zoals pacht van
kantines, renten, keuringsbijdragen e d. - buiten be
schouwing, omdat zij niet van betekenis zijn. Even
min ga ik praten over een aanvulling van de gemeente
in het tekort terzake van het gebruik door openbare
scholen.
De gemeente moet de exploitatietekorten aanvullen.
In 1976 bedroeg dat tekort negen ton, in 1977 was
het tekort f. 1,250.000,-, terwijl in 1978 het tekort
is opgelopen tot f. 1,625.000,-. Mede daarom had ik
verwacht, dat dit rapport zou aangeven de trend van
de verhouding met betrekking tot de verdeling van
de lasten die wij ons met betrekking tot het sportge
beuren getroosten. Dat zou de zin van dit rapport
moeten zijn. Men zou een poging moeten doen om
aan te geven wat een redelijke verhouding is tussen
wat verenigingen als vergoedingen voor het gebruik
betalen en wat de gemeente in dit opzicht betaalt.
Nergens zie ik ander materiaal dan statistisch mate
riaal dat aangeeft hoe het feitelijk is; de normatieve
benadering ontbreekt volstrekt. Daarom gaat het
ons. (Ik houd het echter voor mogelijk, dat ik het
rapport niet goed heb bestudeerd en dat ik dus nog
uit de droom kan worden geholpen). Het gaat ons er-
36