Het ligt in de bedoeling dat de voorstellen van het al gemeen welzijnsoverleg Soest eind mei 1979 klaar zullen zijn, zodat zij in de begroting 1980 kunnen worden meegenomen. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit ter! Wanneer het rapport niet in de financiële com missie is besproken, zal dat, indien daaraan behoefte bestaat, alsnog dienen te gebeuren. Wij zijn bijzonder blij met het inzicht dat wij door het rapport hebben verkregen, hoewel de heer De Wilde meent dat het rapport op sommige punten niet ver genoeg gaat. De opzet van het onderzoek was het verkrijgen van inzicht in de verschillen. Ook de raad had het gevoel dat er sprake was van enorme onrecht vaardigheden. Welnu, die onrechtvaardigheden zijn nu op een rijtje gezet, zodat wij een goed inzicht hebben gekregen. Er is een stuk verduidelijking ge komen in een heel mistige situatie. Het lijkt ons niet mogelijk dat de sportstichting, zo als de heer De Wilde suggereert, een voorstel doet over de verhouding tussen de bijdrage van de clubs en de gemeentelijke bijdrage. Dat is nu juist een punt dat alleen de gemeente kan overzien. De gemeente weet hoe de hele pot er uitziet en zij weet welke an dere aanvragen er zijn. Naar aanleiding daarvan kan de gemeente tot een voorstel komen en dat voorstel kan dan met de clubs worden besproken. Wij kunnen niet van de clubs verwachten dat zij met een voorstel komen, want zij hebben geen inzicht in de financiële toestand van de gemeente en de aanvragen die bij de gemeente zijn binnengekomen. Wij willen het rapport op dit moment als uitgangspunt overnemen en wij verwachten dat er te zijner tijd een verdere discussie zal komen. Wij vragen ons af of, wanneer straks het geheel zal worden bekeken, het niet nuttig is dat het dagelijks bestuur van de sportstichting gaat participeren in het welzijnsoverleg. De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Het lijkt mij verstandig om deze materie nog eens in de finan ciële commissie te bekijken, te meer daar het verslag van de vergadering van deelnemers van de stichting voor lichamelijke opvoeding en sport van 31 oktober 1977 ons niet heeft bereikt. Ik vraag mij af of het niet verstandig is om in de financiële commissie toch nog eens na te gaan wat de bezwaren zijn van de men sen die het passe-partout-systeem niet zo zien zitten. Ik wijs mevrouw Van Stiphout erop dat de brief van het algemeen welzijnsoverleg Soest is gedateerd 23 ja nuari 1978, terwijl de financiële commissie heeft ver gaderd op 26 januari jl. Ik wil nadrukkelijk vragen om aanhouding van dit voorstel gedurende één maand, zodat het mogelijk is in de financiële commissie uitvoerig over het rapport te brainstormen. De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik acht het begrijpelijk dat het college erop heeft gewezen dat de commissie slechts tot opdracht had een inzicht te geven in de tarieven. In dat verband vraag ik mij echter wel af hoe het dan mogelijk is dat de commis sie daarvoor de periode december 1974-september 1977 nodig heeft gehad en dat zij zich slechts heeft beperkt tot een jaar. De commissie is bijna driejaar aan de gang geweest, maar niettemin heeft zij zich beperkt tot één jaar. Zij heeft zich niet afgevraagd waar komen wij vandaan en waar gaan wij naar toe met de investeringen, De sportstichting wil een hoop, maar wie zal dat betalen? Daarover is kennelijk geen moment nagedacht in de commissie tarifering sport accommodaties, terwijl dat toch eigenlijk het meest zinvol zou zijn geweest. Natuurlijk is ook de gemeenteraad geïnteresseerd in de vraag of er billijke tarieven zijn voor de sportorga nisaties onder elkaar, maar wij hebben niet voor niets een sportstichting. Die sportstichting is bedoeld als een georganiseerd verband om dergelijke vragen met elkaar te bespreken en voor dergelijke zaken ligt ook bij de sportstichting de primaire verantwoordelijkheid. Het gaat de gemeenteraad om de vraag hoe wij stuur krijgen in de gemeente; hoeveel geld hebben wij ter beschikking; wat geven wij aan zus en wat geven wij aan zo. Dat zijn mijns inziens de hoofdvragen. Ik denk dat een sportstichting die zich met deze vragen bezig houdt, zich ook zal realiseren dat zij, wanneer de ge meenteraad wordt geconfronteerd met investerings plannen van f. 3,5 miljoen a f4 miljoen, zelf voor zetten zal moeten doen, zodat duidelijk wordt wat die sportstichting zelf (dat wil zeggen de verenigingen verenigd in de sportstichting) kan nastreven met be trekking tot de lastenverdeling tussen de gemeente en de verenigingen Terecht heeft de wethouder van sportzaken opgemerkt, dat hij in de raad natuurlijk niet kan spreken over het beleid van de sportstichting, maar ik refereer aan de laatste alinea van het voor stel van het college waarin het college stelt: „Wij stellen u voor het rapport tarifering sportaccom modaties voor kennisgeving aan te nemen en er mee in te stemmen dat het voorstel van de commissie met ingang van 1979 als overgangsmaatregel voor enkele jaren als uitgangspunt gehanteerd wordt voor het be palen van de bijdragen van de sportverenigingen in de kosten van de sportaccommodaties." Op zich zelf heb ik daartegen als overgangsmaatregel geen bezwaar, maar eigenlijk spring ik daarmede in het water zonder dat ik weet hoe het zal aflopen. Wij zien nl. geen perspectief in dit rapport. Ik verzoek het college aan de sportstichting over te brengen, dat wij dit rapport als een prettig en hoopvol begin zien en dat wij erg benieuwd zijn naar het antwoord op de vraag of de sportstichting meent dat de huidige ver houding (f, 1,— van de sportverenigingen tegenover f. 11,50 van de gemeente) gehandhaafd dient te blij ven. Is dat het doel waarnaar de sportstichting streeft of streeft zij naar een andere verhouding? Ik meen dat de sportstichting zich ook eens met die vraag dient bezig te houden, zoals iedere georganiseerde instantie in deze gemeente behalve naar zich zelf ook moet kij ken naar de gemeenschap waarvan zij deel uitmaakt. Wij zullen de zaak anders moeten aanpakken, wan neer dat niet kan. Dan moeten wij zeggen dat wij niet afwachten tot de sportstichting voorstellen doet. In dat geval zullen wij het kader moeten aangeven waar binnen het gemeentebestuur vindt dat een en ander moet gebeuren. Mevrouw KORTHUIS-ELION: Dat heb ik ook ge zegd! De heer DE WILDE: Dat hebt u bedoeld, maar dat is niet mijn denken; mijn denken is nl., dat je vanuit de basis naar de centrale instanties moet werken. Wij hebben niet voor niets een sportstichting in het leven geroepen en wij hebben niet voor niets artikel 61-com- missies. Aan geinventariseerde wensen moet worden geprobeerd een reëel kader te geven en dat reële kader dient vervolgens te worden voorgelegd aan de overheid 38

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1978 | | pagina 39