Molenstraat tegemoet zien. Nu dat echter kennelijk
niet vaststaat, zoals u uiteen hebt gezet, is het een
moeilijke zaak om voor slechts enkele jaren een nieuwe
riolering te gaan aanleggen.
De VOORZITTER: Dames en heren Ik herinner er
nog aan dat in een informele raadsvergadering in het
voorjaar van 1975 de hoofdingenieur-directeur van de
volkshuisvesting de alternatieven van renovatie of
nieuwbouw ook duidelijk aan de orde heeft gesteld,
mede omdat men de kosten van renovatie nogal hoog
raamde. Tevens kwam daarbij nog aan de orde dat het
in het geval van nieuwbouw wellicht mogelijk zou zijn
om nog iets meer woningen te bouwen dan er op dit
ogenblik staan. Na die tijd zijn er eigenlijk geen
nieuwe uitspraken meer gedaan, noch van onze kant,
noch van de kant van de hoofdrngenieur-directeur,
noch van de kant van de woningbouwvereniging
De stukken waarop de heer Visser nog heeft geduid,
hebben niet rechtstreeks met deze zaak te maken. Ver
leden jaar zijn er nogal wat gesprekken geweest met
de woningbouwvereniging en de bewonerscommissie
en wrij hebben toen ook een soort arbitrage voorge
steld. De bewonerscommissie heeft hierover lang na
gedacht, maar heeft de arbitrage toch niet vullen aan
vaarden en heeft zich vervolgens tot een juridisch ad
viseur gewend. Overigens is het voor de heer Visser na
tuurlijk altijd mogelijk om dit soort stukken even op
te vragen. Het is voor ons niet steeds mogelijk om alle
stukken die maar enigszins mer. een bepaalde zaak te
maken hebben, ter inzage te leggen.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! In ieder
geval is het nu duidelijk dat de voorlaatste alinea van
de brief niet gehandhaafd kan worden. De woning
bouwvereniging vraagt om een woonbestemming er
op te leggen. Als men hierop bevestigend zou antwoor
den, kan men dat naai twee kanten uitleggen Ener
zijds kan gesteld worden dat daarmee de woningbouw
vereniging wordt ondersteund in haar pogingen om de
woningen als huurwoningen te handhaven, anderzijds
kan ook gesteld worden dat daarmee de andere partij
- de bewoners - wordr gesterkt in haar poging om de
woningen te kopen Het argument op dit punt slaat
dus op niets. Het zou wel mooi zijn om ons op deze
manier nu van dit probleem te ontdoen, maar het is
een oneigenlijk argument. Als de Woningbouwvereni
ging St. Joseph zou stellen dat er geen bestemmings
plan voor het gebied van de Molenstraat moet worden
gemaakt zolang men nog niet uit de voeten is met de
bewoners en de gemeente toch zou ingrijpen in deze
zaak, dan zou men kunnen stellen dat de gemeente
moeilijkheden zoekt. Echter, de Woningbouwvereni
ging St. Joseph vraagt wél om een bestemmingsplan
en dan wordt het argument gehanteerd dat hiermee
één van beide partijen zou worden ondersteund.
Wat het tweede element betreft heb ik een zekere
neiging om u gelijk te geven in uw argumentatie; dit
betreft de rehabilitatie van de woonomgeving. Ik kan
mij wel uw argumentatie voorstellen dat dit direct
verband houdt met de vraag of de woningen zullen
blijven staan op de huidige plaats. Voor de aanleg van
de riolering geldt dit mijns inziens al weer veel min
der. Laten wij immers eens veronderstellen dat de be
woners in het ongelijk worden gesteld en dat de wo
ningen dus eigendom blijven van de Woningbouwvere
niging St. Joseph, terwijl ook de prognose destijds van
de hoofdingenieur-directeur van de volkshuisvesting
erop uitkomt dat de huren van de te renoveren wonin
gen te hoog zullen uitkomen, zodat het beter is om
nieuwbouw te plegen en dan op een andere plaats dan
de huidige. Ik voorspel dat het in dat geval - ik ben
een broodetende profeet - wel eens vijf a acht jaar kan
duren voordat de zaak rond is. Mogen wij dan - zo
vraag ik in gemoede - de bewoners dre rhans in de wo
ningen wonen, of zij nu al dan niet ruzie hebben met
de woningbouwvereniging, in de letterlijke zin zo
lang in de puree van de rioleringloze toestand laten
zitten? Mijn antwoord daarop is: Neen, Nu de wo
ningbouwvereniging vraagt of er ten aanzien van de rio
lering iets kan gebeuren, meen ik dat de raad daarop
moet ingaan.
Wat de woonomgeving betreft meen ik trouwens dat
er ook nog wel iets kan worden gedaan aan het opvro
lijken van de omgeving, om het in gewoon Nederlands
te zeggen, met name het aanleggen van plantsoen
Daar ben ik zeker niet tegen; dit zou bijzonder verant
woord zijn.
Vervolgens is er dan de vraag of u gelijk hebt in uw stel
ling dat er geen bestemmingsplan aanhangig kan wor
den gemaakt zolang de rechter nog geen uitspraak
heeft gedaan. Ik betwijfel dat toch Wat is immers het
geval? Het bestemmingsplan Weg over de Eng is verval
len; het is nl. ingetrokken, Daardoor dreigt een situa
tie te ontstaan waarin teruggevallen moet worden op
de vroegere bestemming, naar ik meen een agrarische
bestemming Gevraagd wordt nu om een bestem
mingsplan in voorbereiding te nemen waa'door de
grond een woonbestemming krijgt Ik meen dat het
zaak is om, uitgaande van onze stelling dat tussen de
Molenstraat en het gebied van Soestdijk de Eng be
bouwd zou mogen worden, in ieder geval aan te ne
men dat het gebied van de Molenstraat een globale be
stemmingsplanbenadering zou kunnen hebben, In dat
geval zou ook in het kader van het overleg, zodra de
rechter uitspraak heeft gedaan, gesproken kunnen wor
den met de woningbouwvereniging over de vraag hoe
de detaillering van een dergelijk globaal bestemmings
plan ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Orde
ning zou moeten zijn.
Mijn conclusie is dus dat wij de kwestie van de uit
spraak van de rechter die nog moet komen, hier rus
tig buiten beschouwing kunnen laten. Naar mijn me
ning moeten wij aan de woningbouwvereniging ant
woorden dat wij in overweging zullen nemen om een
bestemmingsplan in voorbereiding te nemen, omdat
ook wij menen dat een bestemmingsplanloze toestand
niet kan worden gehandhaafd. Voorts dienen wij te
antwoorden dat wij wat betreft de renovatie en de re
habilitatie naar vermogen iets zullen doen, terwijl wij
voorts kunnen antwoorden dat naar onze mening het
tijdstip om de riolering aan te leggen, nu gekomen is
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Ik sta met
mijn oren te klapperen als ik kreten hoor over het af
breken en een eindje verder weer opbouwen van wo
ningen, zonder dat de mensen daar iets van afweten.
Ik ben het er in ieder geval helemaal niet mee eens.
De heer De Wilde spreekt daarbij over vijf tot acht
jaar, maar
De VOORZITTER: Ik wijs u er wel op dat bij de ge
sprekken met de hoofdingenieur-directeur waarop ik
heb gedoeld, ook alle bewoners aanwezig waren.
De heer VISSER: Maar niet iedereen was het eens met
het plan om de huizen af te breken en een eindje ver
der weer op te bouwen. Ik vind het maar gevaarlijk