ze fractie, want hiermee wordt duidelijkheid gescha
pen en er worden zeker geen beloften in gedaan.
Wethouder EBBERS: Mevrouw de voorzitter! In het
gesprek op 8 maart jl. is met nadruk beklemtoond, dat
hetgeen door de Niekon-Winkelgroep indertijd is ge
vraagd, in eerste instantie misverstaan is. Daarover is
een duidelijke uitleg gegeven, met een beschrijving van
de mogelijkheden die er op dit ogenblik zijn. Tevens
is in de uitvoerige bespreking getracht duidelijk te ma
ken wat de gemeente op dit ogenblik voor deze groep
zou kunnen doen. Daarbij is overigens wel de toezeg
ging gedaan dat wij ten aanzien van de verbetering van
de omgeving ter plaatse nog overleg met deze groep
zouden plegen. Ten aanzien van het bestemmingsplan
zelf is uitvoerig uiteen gezet, wat de mogelijkheden
en onmogelijkheden zijn en deze brief is een weergave
van hetgeen toen is besproken.
Met betrekking tot het stuk wordt zonder hoofdelijke
stemming besloten overeenkomstig hetgeen daarom
trent door burgemeester en wethouders is voorgesteld,
h. Brief d.d. 5 december 1977 van de heer P. Kok te
Soest inzake een geschil met de Stichting Eigen Woning-
bezit, met voorstel te antwoorden overeenkomstig de
ter inzage gelegde ontwerp-brief.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Mevrouw de voorzit
ter! Ik ben het eens met de stelling in de brief dat wij
niet kunnen ingaan op het verzoek om een bemidde
lingscommissie in te stellen, omdat degene die het
proces aanhangig heeft gemaakt - nl. de heer Kok -
niet eenzijdig een eind kan maken aan het geding dat
nu gaande is. Ik heb nl. niet gehoord dat de andere
partij hiermee zou instemmen, in welk geval het wél
mogelijk zou zijn. Wij moeten er dus van uitgaan dat
wij niet tot het instellen van een bemiddelingscommis
sie kunnen overgaan en dat het recht zijn loop moet
hebben.
Wel meen ik dat wij ervoor moeten zorgen dat de heer
Kok een eerlijke kans krijgt in de procesvoering. Met
het oog hierop wil ik drie vragen aan u stellen. Er is
steeds door de Stichting Eigen Woningbezit gesteld,
dat er een tweede (of een herziene) bouwvergunning
door de gemeente is afgegeven, speciaal voor de vulling
van het raam waar het geschil in het bijzonder over
gaat. Ik heb echter nergens in een stuk kunnen zien
dat deze vergunning inderdaad is afgegeven. Kunt u
mij een dergelijk stuk tonen? Wilt u voorts voorkomen
bij de verdere procesvoering dat ambtenaren van onze
gemeente die tegelijkertijd bestuursleden van de stich
ting zijn, steeds maar hun rol van gemeente-ambtenaar
vérwisselen met die van stichtingsbestuurder, opdat
niet een ambtenaar/bestuurslid als ambtenaar verklaart
dat het allemaal keurig netjes is gegaan bij de stich
ting? Dit mag niet langer voorkomen, want de heer
Kok krijgt hierdoor in de procesvoering een bijzonder
onjuiste positie.
De VOORZITTER: Maar waarom hebt u deze vragen
niet gesteld in het kader van het vragenhalfuurtje Er
ligt een concept-antwoord waarmee u zich kennelijk
helemaal kan verenigen, maar u komt nu met allerlei
andere vragen, over de loop van het proces. De brief
van de heer Kok bevatte alleen het verzoek of wij tot
instelling van een bemiddelingscommissie wilden over
gaan. U hebt al gezegd dat u het ermee eens bent dat
wij geen bemiddelingscommissie instellen. Wij kunnen
dan toch niet al die andere zaken er nu ook bij halen
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Toen de brief van de
heer Kok bij de raad kwam en ter behandeling in han
den van het college werd gesteld, waren mij al deze za
ken nog niet bekend. Nu heb ik gehoord dat tijdens het
proces dit soort zaken zich heeft afgespeeld en als be
stuurder van deze gemeente voel ik mij verantwoorde
lijk voor hetgeen ambtenaren van de gemeente doen,
waardoor deze burger ook in een moeilijke positie is
gekomen. Wij kunnen niet zeggen tegen de heer Kok
dat hij maar door moet gaan met procederen, als wij
niet tevens ervoor zorgen dat mensen die bij ons in
dienst zijn, niet de heer Kok in een moeilijke positie
plaatsen. Wij moeten ervoor zorgen dat de heer Kok
ook een eerlijke kans heeft in het proces, nu wij hem
aanraden om dat proces voort te zetten.
Bovendien heb ik de wethouder ervan op de hoogte
gesteld dat ik deze vragen zou stellen. Ik neem dan
ook aan dat hij zich op de beantwoording daarvan
heeft voorbereid.
Mijn derde vraag betreft het volgende, Wilt u in het
vervolg voorkomen dat dezelfde ambtenaren/bestuurs
leden gemeentelijke stukken uit het gemeente-archief
overleggen ten behoeve van het proces dat de Stich
ting Eigen Woningbezit voeit? Ook dat is mijns inziens
een zeer onjuiste zaak.
De VOORZITTER: Dames en heren! De zaken die
mevrouw Korthuis nu aan de orde heeft gesteld, vind
ik wel zeer ernstig. Ik acht deze zaken ook zeker een
onderzoek door het college waard Het gaat echter
wel om vragen waarop wij vanavond niet zo maar kun
nen antwoorden, zodat het mij beter lijkt om deze
vragen te beschouwen als schriftelijk gestelde vragen.
Het college beschikt niet over de nodige stukken en
kan hierop nu niet ingaan.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ik zal dan wel graag
de garantie krijgen dat deze vragen op zeer korte ter
mijn - binnen een week - worden beantwoord. Vóór
december jl. al zijn enkele leden van onze fractie en
van een andere fractie bij de wethouder op bezoek ge
weest, waarbij dezelfde vragen aan de orde zijn ge
weest. Het was dus best mogelijk geweest voor het col
lege om hierover al duidelijkheid te hebben verkregen.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Bij de vori
ge brief heb ik nog een vraag gesteld waarop ik geen
antwoord heb gekregen; misschien had ik die vraag ook
bij het vragenhalfuurtje moeten stellen! Ik ga nu ech
ter maar gewoon door. Op de stukken die betrekking
hadden op deze brief, stond ook de vermelding „ad
vies gemeentewerken", Ik heb dat advies niet kunnen
vinden. Is er een schriftelijk advies van gemeentewer
ken geweest? Kunnen wij dat dan alsnog te zien krij
gen?
De VOORZITTER: Dat zullen wij moeten nakijken,
mijnheer Visser. Het zal in ieder geval wel om een ad
vies aan het college zijn gegaan en wij leggen niet alle
adviezen aan de raad over, omdat wij anders wel aan
de gang kunnen blijven. In het kader van de beant
woording van de door mevrouw Korthuis gestelde vra-
fen zal dit punt echter ook wel aan de orde kunnen
omen.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter! Ik
zit met hetzelfde probleem als mevrouw Korthuis. In
de antwoordbrief wordt gesteld dat de zaak onder de
rechter is en dat die het verder moet uitzoeken; in de
brief wordt dan ook gezegd dat er geen bemiddelings
commissie zal worden ingesteld. Ik zal daar in ieder
geval graag het woordje „nu" invoegen. Immers, als
wij verder de gerechtelijke procedure afwachten, komt
er een uitspraak, ten gunste of ten ongunste van de
58