or-
of en
n tot
Ik
ment van de Soester inspiaakgroep ontwikkelings
plan van 7 juni 1977. Ik citeer hieruit:
„De leden van de groep rezen de haren te berge toen
zij bij het uitkomen van het ontwikkelingsplan volko
men onverwachts geconfronteerd werden met plan
nen na vijfjaar. Dat hoofdstukje en het bijbehorende
kaartje geven aanleiding te veronderstellen dat ge
meentewerken de doelstellingen van de werkgroep
nog niet begrepen heeft."
Is er nu werkelijk geen aanleiding om het ontwikke
lingsplan aan te passen of te herzien? Natuurlijk wel.
U vindt daarvoor alles aanwezig in het verhaal dat ik
op 2 en 3 juni 1977 al gehouden heb, Verder denk ik
aan het streekplan Utrecht-oost dat inmiddels door
de staten is vastgesteld. Daarnaast denk ik aan sommi
ge financiële aspecten, de herberekening van het
rioolstelsel dat f, 7 a f, 8 miljoen gaat kosten, zoals
de heer Ebbets verleden maand heeft aangekondigd
in de raad, de wat uit de hand gelopen sportvoorzie-
ningen, de gewijzigde ideeën over het centrum, het
door vele lagen van de bevolking gedragen
SoeSTERplan en last but not least de reacties op het
ontwikkelingsplan die vanavond aan de orde zijn en
die mijns inziens niet de aandacht krijgen van de raad
die ze verdienen,
Daarom wijs ik uw voorstel af en ga niet akkoord
met de brief die u wilt versturen, Ik stel de raad voor
het ontwikkelingsplan in mei a.s. grondig te herzien
en eindelijk definitief vast te stellen.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitterIk heb
mij afgevraagd hoe het komt dat de gehele affaire van
het ontwikkelingsplan in zo'n futloos stadium is ge
komen. Zo ervaar ik dit althans Ik ben in een sterke
mineurstemming op dit punt, omdat ik ervaar dat er
eigenlijk nergens meer iets te doen valt. Overigens is
dat een heel andere opstelling dan de heer Visser, Die
is het nl, fundamenteel niet eens met het ontwikke
lingsplan in zijn structurele opzet en probeert - dat is
hem ook volkomen toegestaan en het is duidelijk dat
dit zijn taak is - langs de weg die hij gekozen heeft
om alsnog zijn structurele visie op Soest tot gelding te
brengen. Dat is bij mij nfet de achtergrond
Het gaat mij wel om het vele werk dat aan het ontwik
kelingsplan is gedaan en de uiteindelijke status die het
ontwikkelingsplan nu verworven heeft. Ik ben daarbij
op dezelfde kwestie gestoten als de heer Visser, nl. de
uitspraken van de directeur van de P.P.D. die stelt dat
het stuk voor kennisgeving wordt aangenomen en dat
hij zich daarvan niets zal aantrekken bij de beoorde
ling van komende bestemmingsplannen; daarop komt
het althans neer, Dat is nooit mijn gedachtengang met
betrekking tot het ontwikkelingsplan geweest. Als men
nl. de weg van artikel 8 - de weg van het structuurplan
- had gevolgd, zouden gedeputeerde staten, de inspec
teur van de ruimtelijke ordening en de andere overleg-
instanties die in het besluit op de ruimtelijke ordening
zijn genoemd als verplichte overleginstanties, veel min
der in staat zijn om ten opzichte van de visie van de
gemeente te stellen: „Ach, u hebt niet de weg gevolgd
die de wet op de ruimtelijke ordening u voorschrijft;
u hebt om u moverende redenen die allemaal liggen in
het vlak van de flexibrliteit enz. uw eigen weg gevolgd
en het resultaat daarvan is dat wij ons er in principe
niets van behoeven aan te trekken". Het resultaat is
dus dat wij ten aanzien van de toezichthoudende in
stanties, instanties ook die nodig zijn om met de be
stemmingsplannen voort te kunnen, in een volkomen
luchtledige toestand terecht zijn gekomen.
Ik heb altijd gehoopt - maar mijn mineurstemming
wordt vooral daardoor veroorzaakt dat ik meen dat er
nu niets meer aan te doen zal zijn - dat er een struc
tuurplan in de zin van de wet op de ruimtelijke orde
ning tot stand zou komen. In juni 1977 heb ik ge
poogd de vaststelling van het ontwikkelingsplan te
voorkomen, omdat ik meende dat eerst het plan ter
visie zou moeten worden gelegd en de bevolking
haar zegje zou moeten kunnen zeggen en dan pas de
raad, met inachtneming van de bezwaarschriften, het
ontwikkelingsplan zou moeten vaststellen. In juni
1977 bleek dat echter geen haalbare kaart te zijn in
deze raad en omdat politiek nog altijd de kunst van
het mógelijke is, ben ik toen ook gretig ingegaan op
suggesties die van de kant van mevrouw Kor thuis en
de heer Lange kwamen inzake het maken van een aan
tal voorbehouden. Van die voorbehouden blijkt in
het nu voorliggende stuk niets meer; het stuk zwijgt
eenvoudig over de vraag hoe die voorbehouden wor
den verwerkt in het ontwikkelingsplan en de raad
wordt op dat punt dus volkomen genegeerd. Ver
werkt had moeten worden de kwestie van de Cen-
trumweg en het Centrumplan, maar daarover staat
niets en hetzelfde geldt voor de overige voorbehou
den.
Ik had dan ook verwacht dat er gepoogd zou worden
serieus op de bezwaarschriften in te gaan, hoe moei
lijk het ook is om dat steeds weer te doen en daarbij
niet regelmatig in herhaling te vervallen. Ik realiseer
mij heel goed dat, als de heer Houtman wordt bericht
dat zijn visie met betrekking tot de wettelijke proce
dure onjuist is, dit de heer Houtman niet zal over
tuigen en dat geldt ook voor andere briefschrijvers,
maar dat is nog geen reden om helemaal niet op de
reactie van de heer Houtman en de anderen in te gaan
en de zaak maar te laten zoals ze is. Ik had verwacht -
maar langzamerhand krijg ik de indruk dat ons ver
schil van mening zo fundamenteel is dat er niets meer
aan te doen valt - dat dit alles nog zou gebeuren, maar
u wilt blijkbaar genoegen nemen met een ontwikke
lingsplan dat geen structuurplan in de zin van de wet
is. U vindt dat blijkbaar beter dan een structuurplan,
juist met het oog op de flexibiliteit, maar ik meen
dat er sprake is van koudwatervrees als men stelt dat
een structuurplan minder flexibel zou zijn dan een
ontwikkelingsplan. Een structuurplan is nl, een pro
gramma van ruimtelijke ordening dat de gemeenteraad
wil afwer ken in een periode van tien jaar door middel
van het opstellen van een aantal bestemmingsplannen,
waarbij dan de binding voor de burger aan de orde
komt.
Ik heb nooit de hoop gehad dat wij in deze gemeente
via een structuurplan ex artikel 8 van het besluit
ruimtelijke ordening nog eens op één noemer zouden
kunnen komen. Of dat aan deze gemeente ligt, aan de
omstandigheden waarin wij nu leven of aan andere
zaken, weet ik niet, maar de meningsverschillen over
de vraag wat wij in Soest op het gebied van de ruim
telijke ordening willen, zijn zo groot dat ik niet ver
wacht dat de een de ander zal kunnen overtuigen. In
het begin van de Zuiderengkwestie heb ik nog wel
eens enige hoop gekoesterd, toen er duizenden be
zwaarschriften kwamen. Toen meende ik dat het nog
wel mogelijk zou moeten zijn op een volwassen ma
nier tot besluitvor ming te komen en dat dan ook de
genen die de minderheid zouden vormen, zich daarbij
zouden neerleggen, omdat het niet juist is om, als een
maal democratische besluiten zijn genomen, elkaar
75