In het voorstel wordt ook gezegd dat het college eert
opdracht zal verstrekken aan de Heidemaatschappij. Ik
hoopte dat de opdracht al enigszins op papier was gezet
en in de leeskamer ter inzage was gelegd, maar dat
blijkt niet het geval te zijn, zodat wij maar moeten af
wachten, wélke opdracht het college zal verstrekken. Als
het college bijvoorbeeld de opdracht zou verstrekken
om het kerkhof uit te breiden in de richting van de Eng,
met een gigantisch parkeerterrein, dan kan ik u beloven
dat er nog wel wat bezwaren zullen komen en dan niet
alleen van de bewoners van Molenschot. Ik hoop dan
ook dat een zodanige opdracht aan de Heidemaatschap
pij zal worden verstrekt, dat er nog een alternatief de
andere richting op overblijft.
Datzelfde geldt eigenlijk ook voor de aula. Iedereen die
wel eens in die aula komt - ik hoor dat van mensen die
er wel eens komen - weet dat die aula vrij beroerd is.
Daarover zegt het college dat het een opdracht zal ver
strekken aan een architect. Wie zal dat zijn? Zal het een
Soester architect zijn Welke opdracht zal het college
precies verstrekken? Er wordt gesproken over een ruim
te voor 80 zitplaatsen en 100 staanplaatsen en dat is
toch nogal wat. Als er een reusachtig gebouw op de Eng
zal verschijnen in plaats van het karakteristieke gebouw
tje dat er nu staat, verwacht ik toch dat dit plan niet zo
zal aanslaan.
Ik geef het college dus voorlopig het voordeel van de
twijfel over de te verstrekken opdrachten, maar ik hoop
wel dat ze terughoudend zullen zijn en dat wij er eerst
nog iets over horen en zien, voordat de opdrachten de
deur uitgaan.
De heer HILHORST: Mevrouw de voorzitter! Ik moet u
mededelen dat mijn fractie niet eensgezind is in haar
standpunt ten aanzien van dit voorstel. Bij enkele le
den, waaronder ikzelf, roept de beoogde uitbreiding
van de begraafplaats - een uitbreiding op de Eng - toch
enige weerstand op. Ook is onze mening met betrekking
tot de plaats van de te bouwen grotere aula niet geheel
eensluidend. Wij zijn op de hoogte ervan dat het college
in het verleden al verschillende mogelijkheden voor het
aanleggen van een nieuwe begraafplaats respectievelijk
het bouwen van een nieuwe aula heeft onderzocht, ech
ter met een negatief resultaat. Ik heb dan ook de indruk
dat er weinig anders overblijft dan akkoord te gaan met
het voorstel. Wel verzoeken wij het college deze zaak op
een later tijdstip, wanneer de plannen wat meer zijn
uitgewerkt, nog eens door de commissies voor ruimtelij
ke ordening en voor openbare werken te laten beoorde
len.
De heer DE WILDE: Mevrouw de voorzitter! Ik meen
toch dat ten aanzien van de plaats niet meer die vrijheid
bestaat die de heer Visser kennelijk nog aanwezig acht. Ik
heb nl. begrepen dat het college het standpunt inneemt
dat eigenlijk niets anders aan de orde is dan het uitvoeren
van de principebesluiten die de raad nu moet nemen. Ten
zij bij het maken van de plannen nog allerlei zaken aan
de orde komen op grond waarvan zou moeten worden
gesteld dat de uitbreiding geen doorgang dient te vinden,
zal deze uitbreiding vervolgens natuurlijk doorgang vin
den. Ik verwacht dan ook niet veel van opmerkingen als
„Laat het college de zaak maar eens uitwerken en dan
zien wij nog wel eens"; dat zou ook geen goede besluit
vorming zijn.
Het eerste punt dat dan ook aan de orde moet worden
gesteld, is de vraag of ook in dit stadium nog eens is nage
gaan, of een andere dan de huidige plaats van de be
graafplaats misschien toch zou zijn aangewezen. In het
verleden is dat al eens gedaan, naar ik heb begrepen. Ik
heb ook begrepen dat de uitbreiding van de algemene be
graafplaats in ieder geval doorgang zal vinden op het ge
deelte tussen de huidige begraafplaats en Molenschot in.
Op zichzelf heb ik daartegen, na ampele overweging,
geen bezwaar en ik meen dat ik dit ook moet durven
zeggen. Eromheen draaien door te zeggen dat het colle
ge de zaak maar eens moet uitwerken en dat de raad
daarna nog wel een beslissing zal nemen, is in ieder geval
geen goede besluitvorming. Het gaat alleen nog om de
vraag of men van mening is dat er zodanige overwegen
de bezwaren bestaan tegen uitbreiding van de huidige
begraafplaats, dat men per se naar een andere plaats
toe moet. Men kan dan niet volstaan met het aanvoeren
van bezwaren tegen de uitbreiding van de huidige be
graafplaats, maar zal daarnaast ook een plaats moeten
aanwijzen waar dan wél een begraafplaats kan worden
aangelegd. Ik zou dat niet kunnen, maar
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: U moet
het mij niet kwalijk nemen dat ik u onderbreek, mijn
heer De Wilde, maar deze zaak is al in drie commissies
behandeld.
De heer VISSER: Achter gesloten deuren!
Mevrouw GREEFHORST-VAN OVERDAM: De zaak
is onder andere in de commissie voor ruimtelijke orde
ning aan de orde geweest, waar de plaatsbepaling al is
geschied. Ik begrijp het betoog van de heer De Wilde
dus niet zo goed.
De heer DE WILDE: Het gaat hier om een zaak die ve
len interesseert en ik acht het nodig om verantwoor
ding over mijn standpunt af te leggen, ten opzichte van
de burgerij. Ik ben door bewoners van Molenschot be
naderd met de vraag, wat mijn standpunt is. Ik heb daar
mee een aantal dagen rondgelopen en vanavond zitten
wij in deze zaal om hierover te beraadslagen. Het zou
naar mijn mening niet juist zijn om te stellen dat wij
wel verder zien als de plannen zijn uitgewerkt. De bur
gers moeten weten dat wij aan deze zaak ernstig tillen
en dat er aanzienlijke bezwaren zijn verbonden aan uit
breiding van de begraafplaats op de Eng; dat lied kan ik
natuurlijk ook zingen, want dat is niet zo moeilijk. Be
sturen is echter nu eenmaal het doen van keuzen en in
dit geval ben ik ervan overtuigd geraakt, ook met het
oog op de overgelegde cijfers, dat het het beste is om
de begraafplaats op de huidige plaats uit te breiden.
Overigens sluit ik mij zeer aan bij hetgeen de heer Van
Poppelen heeft gezegd over de beplanting. Ik realiseer
mij dat dit nog bij de uitwerking aan de orde komt,
maar ik hoop wel dat er een beplantingsplan zal worden
opgesteld dat zoveel als maar doenlijk is de naar de kant
van Molenschot uit te breiden begraafplaats afschermt,
ook ten opzichte van de bewoners van Molenschot.
Voor die bewoners die op hogere verdiepingen wonen,
zal dat natuurlijk niet afdoende zijn, maar voor de be
woners op lagere verdiepingen zal het dan wél beteke
nen dat de begraafplaats aan het oog zal worden ont
trokken. Ik acht dit een belangrijk punt.
Daarnaast merk ik op dat, ook als de begraafplaats op
de huidige plaats wordt uitgebreid, de afstand tussen de
uitgebreide begraafplaats en Molenschot nog zodanig
groot zal zijn dat men zich aan ernstige overdrijving
schuldig maakt als men stelt dat de graven praktisch on
der de ramen van Molenschot komen te liggen. Wij
moeten met de doden leven, ook in ons midden en de
genen di^ kiezen voor begraven, moeten wij ook op een
behoorlijke manier daarvoor mogelijkheden verschaf
fen.