duidelijker naar voren te halen, waarbij ik veronderstel dat hij zich diep in de stof heeft ingewerkt, vind ik het een bijzondere blamage dat hij in tweede ronde blijk baar zo weinig stofler beschikking heeft dat hij geen behoorlijk verweer kan geven, terwijl toch de vraagstel ling van bepaalde aard was. Het is natuurlijk ook moge lijk dat de vraagstelling niet berust op een innerlijke en diepgemeende emotie en dat het alleen een spel is, maar ik neem het eerste maar aan. De vraagstelling ge tuigt van afstandelijkheid en van bepaalde bezwaren en die bezwaren zijn nu kennelijk als een pudding in elkaar gezakt, nadat er een paar antwoorden door het colle ge zijn gegeven Ik heb dan toch niet het gevoel dat de interpellatie als ernstig moet worden aangemerkt. Voor mij gaat het niet om woorden als „overleg", „in formatie" e.d. Ik meen dat men elkaar niet op dat soort woorden moet vangen. Ik heb begrepen dat het college, toen het zag aankomen dat het bestemmings plan Centrum nieuwe stijl via de publiciteit, nl. het ter inzage leggen en de vergadering van de commissie ruimtelijke ordening, aan de bevolking van Soest zou worden voorgelegd, toen het initiatief heeft genomen om te komen tot een gesprek met enkele groepen die door voortdurende artikelen en andere schrifturen aan raadsleden en anderszins er blijk van hebben gegeven, met het wel en wee van Soest begaan te zijn. Die bij eenkomst is gehouden de avond voordat de commissie ruimtelijke ordening bij elkaar kwam. Ik meen dat het college ervan uit kon gaan dat tot op dat moment de groep Zuidereng-Nee de plannen niet kende. Wanneer dat wel het geval zou zijn geweest, zou er ergens een lek hebben moeten zijn. Alleen dan immers zou de ver onderstelling gewettigd zijn dat, zoals de heer Visser stelt, de groep Zuidereng-Nee op de hoogte was geweest. De heer Visser is er nu niet in geslaagd om duidelijk te maken dat de werkgroep Zuidereng-Nee de stukken al lang voor 5 april jl. kende. Hij heeft dit wel aangebo den, maar hij is daarop niet ingegaan. U, mevrouw de voorzitter, hebt op dit punt gezegd dat er zulke aperte onwaarheden staan in de verklaring die stante pede gevolgd is op het gesprek dat u op 5 april met de werkgroep Zuidereng-Nee hebt gehad, dat u niet kunt aannemen dat de groep de plannen heeft gekend. De kern van de zaak is dan ook de vraag of het wel passend is dat, wanneer het gemeentebe stuur de groep Zuidereng-Nee uitnodigt, men dan ken nelijk niet eens tijd nodig heeft om zich even te bezin nen op het nieuwe plan, of het veranderingen ten goe de - in haar richting - zijn, dan wel veranderingen ten slechte. Het was juister geweest als men eerst de plan nen had bestudeerd en op basis van die weloverwogen studie tot een slotsom was gekomen. Het college heeft gepoogd het plan over te leggen, met de achter liggende overwegingen en mocht gevoeglijk aannemen dat men op z'n minst de stukken behoorlijk zou lezen en daarover behoorlijk met elkaar zou praten. U hebt nu echter geconstateerd dat onmiddellijk daarna de werkgroep Zuidereng-Nee - met de werkgroep Leefmi lieu Soest ligt dat naar ik meen anders; daarvan heb ik althans tot mijn genoegen geen publicatie gezien en deze groep neemt dus kennelijk wél de tijd om het plan behoorlijk te bestuderen - met een publicatie is gekomen, zonder dat aan te nemen valt dat een bestu dering heeft plaatsgevonden. U bent daarop in veront waardiging in de pen geklommen en ik moet zeggen dat ik dit toejuich, Meer dan eens hebben wij in de raad erop gewezen dat wij ons maar op onze kop laten slaan en dan nog „dank je wel" daarvoor zeggen. In het stuk van het gemeentebestuur is nu een goede reactie gegeven. U hebt er daarbij blijk van gegeven door het stuk van de werkgroep Zuidereng-Nee geraakt te zijn en ook een mens te zijn die een behoorlijke behandeling wenst te krijgen. Ik vind het juist dat u als voorlichting, niet al leen in neutrale zin, plannen wilt verdedigen waarvan het de moeite waard is om ze te verdedigen. Ik teken hierbij overigens aan, om geen misverstanden te wekken, dat met „ik" wordt bedoeld de fractie van de P. v.d. A. in deze raad. Daarover is blijkbaar ook al enige aarzeling ontstaan; men verwacht soms dat, als ik uit de raad ben, er een andere P. v.d. A. zal opstaan. Daarover behoeft men echter geen illusies te hebben; ons beleid wordt in fractieverband behoorlijk doorge sproken; Met „ik" wordt dus de fractie van de P. v.d. A. bedoeld, waarbij het overigens wel mogelijk is dat de ene woordvoerder zich op een wat andere manier uitdrukt dan de andere. Dat betekent echter niet dat de lijn die ik nu volg, mijn persoonlijke lijn zou zijn; het gaat hier nadrukkelijk om een lijn van de fractie. Wij kunnen dus de reactie van burgemeester en wet houders uitdrukkelijk best plaatsen. Ik heb mij afgevraagd wat de heer Visser nu eigenlijk wil met deze interpellatie. Is hij hier vanavond bezig om mensen met elkaar te verzoenen die nu nog uit el kaar liggen? Zijn dat de edele bedoelingen die hem be zielen in die zin dat de mensen van de groep Zuider eng-Nee zich toch zo zorgvuldig opstellen, ook in hun bewoordingen, terwijl het college van burgemeester en wethouders nu is uitgegleden en het college daarvoor een standje verdient? Is dan de gespreksbasis tussen het college en Zuidereng-Nee weer gelegd? Als dit de bedoeling van de heer Visser is, meen ik dat hij bezig is om te trachten langs edele wegen edele doelen te be reiken. Morgenavond zie ik dan een bijeenkomst van Zuidereng-Nee met de heer Visser tegemoet, waarin de heer Visser op ongeveer dezelfde manier als nu ten op zichte van het college van burgemeester en wethouders, de groep Zuidereng-Nee onderuit de zak geeft. Dan is immers Zuidereng-Nee aan de beurt. Als je je met zoveel gevoeligheid opstelt tegenover het optreden van het college, dan past diezelfde gevoeligheid ook ten op zichte van Zuidereng-Nee. Als Zuidereng-Nee zich uit drukkingen veroorlooft als „Het college draait ons op nieuw een loer", dan ligt het nu op de weg van de heer Visser om, in heilige verontwaardiging ontbrand, zich vervolgens naar de werkgroep Zuidereng-Nee te bege ven en te zeggen; Mensen, matig u, zo moeten wij niet met elkaar verkeren. Zó is immers ook de stijl waar mee hij het college van burgemeester en wethouders heeft toegesproken. In dat opzicht is het evenwicht tussen het college en Zuidereng-Nee ten ongunste van het college doorgeslagen en het is nu eerder een taak om Zuidereng-Nee in dit opzicht tot omgangsvormen te bewegen die op zichzelf een wat aanvaardbaarder klimaat zouden bewerkstelligen dan dat het college in de eerste plaats gehoond zou moeten worden. Als mijn veronderstelling over de edele bedoelingen om mensen bij elkaar te brengen op een goede gespreks basis, niet de achtergrond zou zijn en het erom zou gaan om in het licht van de gemeenteraadsverkiezingen te trachten, onder Zuidereng-Nee wat meer aanhang te krijgen voor de eigen politieke richting, dan meen ik dat de heer Visser ook niet zo'n verstandige weg heeft be wandeld. Er blijft van zijn interpellatie nl. niet zoveel over. 96

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1978 | | pagina 97