De heer VISSER: Mijnheer de voorzitter! Wij zijn het helem aal niet eens met de door het college voorgestel de antwoordbrief. Wij ondersteunen het voorstel van de heer Oldenboom om met de werkgroep te gaan praten. Sterker nog: misschien kunnen enkele leden van de werkgroep ooit eens als burgers worden opge nomen in de commissie ruimtelijke ordening. In de ontwerp-antwoordbrief staat onder meer: „In 1976 is door de raad in de u bekende inspraakno ta aangegeven de wijze waarop in het algemeen in spraak in het kader van een bestemmingsplan wordt verleend. De wijze waarop zulks geschiedt hoeft ech ter niet voor elk plan hetzelfde te zijn." De laatste zin van deze alinea houdt een interpreta tie in die wij indertijd bij de behandeling van de in spraaknota nooit zo hebben besproken. Wanneer het college nu zegt dat er gradaties zijn tussen bestem mingsplannen die belangrijk zijn en bestemmingsplan nen die minder belangrijk zijn, moet ik zeggen dat in dertijd nooit de intentie is geweest om bij het ene be stemmingsplan wel inspraak te plegen en bij het ande re niet. Verder attendeer ik erop dat de term „opiniepeiling" niet van de werkgroep is, maar uit de pers en commis sievergaderingen geboren is. In de ontwerp-antwoordbrief staat ook: „Uw opvatting dat wij in de raadsvergadering waarin de interpellatie werd gehouden, hebben verklaard een verzuim te hebben gepleegd door de inspraakprocedu re achterwege te laten, is onjuist. Wij hebben slechts toegezegd te zullen bespreken of er inspraak zou plaats vinden en zo ja welke procedure zou worden gevolgd." Naar aanleiding hiervan moet ik erop attenderen dat nota bene in het bestemmingsplan zelf staat, dat er geen inspraak zal worden gehouden en dat pas nadat alle artikel-8-instanties waren geraadpleegd is bespro ken of er een vorm van inspraak zou zijn. Die vorm van inspraak verwerpen wij en duiden wij ook aan als een opinipeiling. Vooral met betrekking tot de loka- ties van de openbare gebouwen is de opiniepeiling tot het uiterste minimum beperkt. Wij verwerpen dat. En zo'n opiniepeiling wordt door ons dan ook niet geac cepteerd voor Overhees 2, tweede fase. De werkgroep heeft de brief geschreven om aan te ge ven dat wanneer wij inspraak gaan plegen op deze wij ze, die niet in overeenstemming is met de inspraakno ta, wij weer een stapel bezwaarschriften krijgen, ter wijl dat helemaal niet nodig is, aangezien er van tevo ren best andere wegen zijn te bewandelen om de bur gerij te betrekken bij de planologische beslissingen. Er worden het gemeentebestuur door de werkgroep drie punten in overweging gegeven. Het college gaat in de ontwerp-antwoordbrief daarop totaal niet in, maar spreekt wel over „herhaalde vraagtekens achter burgemeester en wethouders". Ik vind de brief dan ook eigenlijk een beetje erg slecht en wij kunnen er dan ook niet mee akkoord gaan. De heer GOOTE: Mijnheer de voorzitter! Wij hebben een aantal amendementen op de ontwerp-antwoord brief, omdat wij de indruk hebben, dat deze brief niet geheel volledig is, met name in die zin dat hierin niet wordt ingegaan op de drie punten die de werk groep in overweging geeft. Ik zal de amendementen nu niet op tafel leggen gezien het voorstel van het C.D.A. om de brief voorshands aan te houden en eerst nog eens overleg met de werkgroep te plegen. Het lijkt mij 92 nl. helemaal niet zo'n slechte gedachte om aldus misver standen te vermijden en gewoon het overleg met deze actieve werkgroep die zich met ruimtelijke ordening be zighoudt, in goede banen te houden. Met betrekking tot de vraag wanneer je inspraak mo gelijk moet doen zijn en op welke wijze je dat moet doen moet ik zeggen, dat wij de twijfels die de werk groep in haar stuk tot uitdrukking brengt en haar op vatting datje op het glibberige pad van de willekeur gaat als je niet tracht een en ander toch enigermate vast te leggen (tot achter de komma kan het natuurlijk nooit) wel kunnen meevoelen. Dit lijkt mij een punt dat in een gesprek met de werkgroep aan de orde dient te komen. Ik meen verder dat wij hierover, over de vraag hoe wij een en ander gaan afbakenen, bij welke soort bestemmingsplannen een uitgebreide inspraak procedure moet worden gehouden, bij welke soort bestemmingsplannen er een minder uitgebreide in spraakprocedure zal plaatsvinden (je kunt niet over al les dezelfde saus gieten), welke criteria je terzake moet aanleggen enz. ook in deze raad met elkaar moeten praten in het kader van hetgeen wij hebben afgespro ken met betrekking tot de beleidsuitgangspunten voor de komende vier jaar zoals die in de zomer van 1978 zijn afgesproken bij de vorming van het college van burgemeester en wethouders, met name in het ka der van de behandeling van het punt „Herziening van de inspraaknota". De heer JONKER: Mijnheer de voorzitter! Ik moet zeggen dat ik het voorstel van de heer Oldenboom om eerst tot een gesprek met de onderhavige actieve groep te komen bijzonder toejuich en van harte kan ondersteunen, dat ik mij ook in de woorden van de heren Visser en Goote grotendeels kan vinden en dat ik geen behoefte heb om te herhalen wat zij hebben gezegd. Edoch, ik wil nog wel ingaan op een alinea in de ontwerp-antwoordbrief die een wat diepere strekking heeft en getuigt van een bepaalde denkfout, ten aanzien waarvan ik geloof dat het goed is dat ik haar even onder ogen breng. Het heeft ook betrekking op agendapunt 4, betreffende de lokaties van de open bare gebouwen, maar het onderhavige stuk is nu een maal eerder aan de orde en dat brengt met zich mee, dat ik nu gedeeltelijk al zal vooruitlopen op de behan deling van genoemd agendapunt. De bedoelde alinea luidt als volgt: „Met betrekking tot de lokaties van de openbare ge bouwen merken wij nog op, dat een zeer groot gedeel te van de deelnemers aan de ook door u als waardevol beschouwde enquete in het kader van het Centrum plan van mening waren dat deze gebouwen aan de Dal- weg moeten worden opgericht. Ik ben destijds lid geweest van de desbetreffende in- spraakgroep en ik heb de spullen er nog maar eens even op nagekeken om te zien wat er precies was ge vraagd. Ik heb toen gezien dat er was gevraagd een vergelijking tussen een gecombineerd centrum van overheidsgebouwen en winkels aan de Parklaan en een niet gecombineerd centrum van overheidsgebouwen aan de Dalweg. Naar aanleiding van die vraag heeft een bepaald percentage deelnemers aan de enquete, dat niet gering was, zich uitgesproken voor de Dalweg. Ik vestig er de aandacht op, dat die voorstanders zich aldus hebben uitgesproken in het kader van de verge lijking en datje aan een dergelijk vergelijkingscijfer geen absolute waarde mag toekennen, aangezien als je dat wel doet, je het gewoon uit zijn verband licht.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1979 | | pagina 145