De heer NUIJTEN: Ik twijfel er niet aan, dat de raad
het kan, mevrouw de voorzitter, maar het zou prettig
zijn als je je wat beter zou kunnen prepareren.
Naar aanleiding van een interruptie van de heer Eb-
bers wijs ik erop, dat het mij helemaal niet gaat om
statistieken over wel en niet verleende bouwvergunnin
gen
De heer EBBERS: Neen, maar u bouwt wel een sugges
tie in dat de arme burger niet duidelijk wordt voorge
licht en daar ben ik tegen.
De heer NUIJTEN: Neen, dat heb ik niet op die ma
nier gezegd.
De heer EBBERS: Het kwam wel zo over.
De heer NUIJTEN: Ik heb gezegd dat ik wel eens zou
willen weten hoevelen dergenen die geen bouwvergun
ning hebben gehad, om welke reden ook maar niet ver
der zijn gegaan, terwijl hun plan op dezelfde manier is
beoordeeld als nu met de onderhavige plannen is ge
beurd, waarbij er kennelijk toch een subjectieve uitleg
wordt gegeven aan zaken die je best op een andere ma
nier zou kunnen uitleggen. En ik zeg nu nogmaals, dat
burgemeester en wethouders in zulke gevallen eerder
aan degene die het plan indient en niet aan zich zelf
het voordeel van de twijfel moeten geven.
De VOORZITTER: Dat mogen wij helemaal niet,
maar goed, laten wij hier maar niet verder over praten,
w ant wij komen niet verder.
Wethouder MENNE: Mevrouw de voorzitter! Nu ik bij
herhaling hoor, dat de heer Nuijten toch eigenlijk de
kwintessens niet begrijpt, moet ik er toch even op in
gaan. De commissie zegt inderdaad, dat het hier gaat
om vernieuwbouw. Het college vindt na lezing van de
tekening dat hier geen sprake is van verbeteren, dat
hier geen renovatie, maar nieuwbouw aan de orde is.
Daar gaat het om. Ik begrijp niet waar de heer Nuijten
met zijn opmerking over nieuwbouw en vernieuw
bouw naar toe wil.
De heer NUIJTEN: Ik bedoel er het volgende mee. In
de schriftelijke reactie van het college wordt gesproken
over ingrijpende renovatie en renovatie en vernieuw
bouw zijn toevallig wel woorden die elkaar aardig dek
ken. En het wordt op de manier waarop u het nu zegt
wel heel anders geïnterpreteerd dan op de manier
waarop het in de schriftelijke reactie staat.
Wethouder MENNE: Renovatie en vernieuwbouw
kunnen hetzelfde zijn. Dat hoeft niet. Beide zijn in elk
geval geen nieuwbouw en wij vinden dat hier in werke
lijkheid nieuwbouw aan de orde is.
Mevrouw de voorzitter. Het antwoord op de vraag van
de heer Goote is dat het hoofdgebouw in het bestem
mingsplan Soestdijk-'t Hart staat en dat de bijgebou
wen net in het bestemmingsplan Landelijk Gebied
staan.
Het voorstel wordt in stemming gebracht en aangeno
men met 14 tegen 6 stemmen.
Voor stemmen de leden: Onderdelinden, Beijen,
Stam, Blaauw, Visser, Jonker, mevrouw Tomassen-
Holsheimer, Van Poppelen, Storimans, Nuijten, Goote,
mevrouw Van Gelder-Cornelissen, Van Logtenstein en
Verheus.
Tegen stemmen de leden: Ebbers, Plomp, mevrouw
Van Stiphout-Croonenberg, Hoekstra, Menne en me
vrouw Blommers-Biezeno.
De VOORZITTER: Dames en heren! Het zal u niet
verwonderen dat ik om duidelijkheid te krijgen ook
dit besluit van de raad ter vernietiging aan de Kroon
zal voorleggen.
De heer VAN POPPELEN: Mevrouw de voorzitter!
Wij hebben vanavond weer een hele tijd gediscussieerd
over agendapunt 13. Tijdens de begrotingsbehandeling
is door mijn fractie naar voren gebracht of niet te
overwegen zou zijn extra mankracht aan te trekken
waardoor het mogelijk zou zijn de bestemmingsplannen
die in Soest onder handen zijn, in een versneld tempo
af te werken. Ik zou hier vanavond toch nog eens op
willen wijzen. De afdeling ruimtelijke ordening werkt
wel hard, maar heeft veel te weinig mankracht. Ik
meen dat toch eens moet worden bekeken of de hele
afdeling ruimtelijke ordening niet moet worden herbe-
zien, opdat de veertig bestemmingsplannetjes die op
het ogenblik in bewerking zijn, zo spoedig mogelijk
worden afgerond, aangezien wij anders jaren in het
slop blijven zitten.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Mevrouw de voorzit
ter! Ik wil eigenlijk nog wel wat kwijt. De commissie
voor de beroepschriften is ingesteld uit de raad om
namens de raad probleemzaken te toetsen aan het be
leid.
De VOORZITTER: Niet aan het beleid, maar aan de
voorschriften.
De heer VAN LOGTENSTEIN: Inderdaad.
Als in de raad bij een aantal punten raadsleden zich
geroepen voelen om tegen een advies van de commissie
voor de beroepschriften te stemmen, is dat natuurlijk
een acceptabele zaak. Alleen, ik heb het gevoel dat
heel velen van de tegenstemmers zich wat meer in de
materie hadden kunnen verdiepen en ter plaatse had
den moeten gaan kijken. Want het is nu zo dat de de
legatie die ons opgelegd is, gedeeltelijk wordt overge
nomen en dat legt een heel zware plicht op de mensen
die tegenstemmen. Ik persoonlijk meen, dat degenen
die tegenstemmen, daaraan een diepgaand onderzoek
moeten doen voorafgaan. Anders moeten wij niet
meer tot de delegatie overgaan. Wij hebben nl. het ge
voel dat wij dadelijk uit elkaar gaan lopen, dat wij een
delegatie hebben die niet gedekt wordt.
De VOORZITTER: Het betreft hier geen kwestie van
delegatie. Het betreft hier de kwestie van de beroeps
mogelijkheid die er bij de raad is. Die kan natuurlijk
nooit worden uitgeoefend door de hele raad, aange
zien wij er dan over weet ik hoelang nog mee zitten.
Men komt in beroep bij de commissie voor de beroep
schriften. Maar ik heb het gevoel dat het misschien
toch nuttig zou zijn als er eens een gesprek zou plaats
vinden tussen de commissie voor de beroepschriften
en het college, omdat het college het gevoel heeft dat
de commissie voor de beroepschriften wel eens werk
doet dat eigenlijk niet haar taak is. De commissie voor
de beroepschriften is er om te bekijken of wij de be
stemmingsvoorschriften die de raad zelf heeft vastge
steld, goed hebben toegepast. Ze is er niet om zich be
zig te houden met allerlei kronkels of om te zeggen:
Die man moet geholpen worden. Ik geloof dat wij
hierover met de commissie eens een babbeltje moe
ten opzetten. De commissie heeft niet tot taak om te
bekijken hoe je de burger tegen de voorschriften in zou
moeten helpen, maar moet bekijken of wij de voor
schriften goed hebben toegepast. De raad heeft voor
schriften gemaakt. Wij hebben een aantal zaken, onder
meer om bouwvergunningen al dan niet te verlenen op
grond van bestemmingsplanvoorschriften en voorschrif
ten van de bouwverordening. De burger heeft dan het
recht om bij u in beroep te gaan, opdat u bekijkt of wij
uw voorschriften goed hebben toegepast. Maar wij krij
gen wel eens de indruk dat u meent, dat uw taak en uw
134