Wat betreft de verantwoordingsplicht geven wij de
voorkeur aan het opstellen van een algemene gedrags
code. Wij zien een daartoe strekkend voorstel gaarne
tegemoet.
De laatste conclusie in de notitie hebben wij in die zin
geïnterpreteerd, dat de wethouders/raadsleden na
mens de raad in de bedoelde stichtingen zitting zou
den hebben. U moet maar zeggen of deze interpre
tatie juist is. Het staat er in ieder geval niet, maar ons
inziens is deze interpretatie in de geest van het stuk.
Maar ook bij deze interpretatie rijst er een aantal vra
gen. Uit de notitie begrijp ik dat het college van me
ning is, dat wethouders/raadsleden in het algemeen
geen lid moeten zijn van in ieder geval die stichtingen
die door de gemeente zijn opgericht - de zogenaamde
gemeentelijke stichtingen. Als dit het standpunt van
het college is, wordt dit door ons gedeeld. Naar ons
gevoel kan het namenlijk een oplossing bieden voor
het zogenaamde "twee-petten-probleem", dat ons in
het verleden herhaaldelijk parten heeft gespeeld en
dat naar ons gevoel duidelijk om een oplossing vraagt.
Er zijn stichtingen die door de gemeente in samen
werking met derden zijn opgericht, bij voorbeeld de
Stichting Wijk(diensten)centrum Soesterveen. Ons
inziens geven wij als gemeente niet direct subsidie aan
deze stichting, maar via andere participanten in deze
stichting. Valt deze stichting dan binnen de termen
van de laatste conclusie in de notitie, ja of neen? Dat
kunnen wij niet uit de notitie halen. Ik meen dat wij
ook aan de Stichting voor huisvesting van bejaarden
geen subsidie geven - op het ogenblik hebben raads
leden zitting in deze stichting. Hoe stelt het college
zich een en ander voor bij die stichting? En hoe staat
het met de Stichting Openbare Leeszaal en Biblio
theek. Ik stel deze concrete vragen, omdat wij met
name de laatste conclusie niet kunnen overnemen,
zonder een concreet beeld te hebben van hetgeen u
zich daarbij voorstelt met betrekking tot de verschil
lende stichtingen.
De heer JONKER: Mevrouw de voorzitter! Ook onze
fractie wil stellen dat in de notitie de problematiek
op een behoorlijke en systematische wijze uit de doe
ken wordt gedaan.
Voor wat betreft de verantwoordingsplicht geven wij
de voorkeur aan een algemene regeling boven een re
geling ad hoe.
Ook hebben wij een duidelijke voorkeur voor de pu
bliekrechtelijke rechtsvorm., Maar als je dat zo strin
gent in de conclusie verwoordt, moetje dat ook waar
kunnen maken. Als je dat niet waar kunt maken,
moetje een en ander niet zo stringent stellen en moet
je de conclusie enigszins afzwakken, zoals al door
mevrouw Korthuis en ook door de heer Bolhuis is
gesuggereerd. Maar onze voorkeur gaat wel duidelijk
uit naar de publiekrechtelijke rechtsvorm.
De laatste conclusie in de notitie is ook ons niet ge
heel duidelijk. Wij hopen uit uw beantwoording van
de gestelde vragen wat meer duidelijkheid te krijgen.
De VOORZITTER: Dames en heren! Het college is
blij dat de notitie goed ontvangen is. Wij vonden het
nuttig de onderhavige zaken eens aan het papier toe
te vertrouwen. Wij hebben getracht in de notitie eni
ge conclusies te trekken uit de plussen en minnen die
er bestaan ten aanzien van het deelnemen van raads
leden/wethouders in zowel privaatrechtelijke als pu
bliekrechtelijke lichamen.
Mevrouw Korthuis is van mening dat er minder raads
leden/wethouders moeten worden benoemd in bestu
ren van stichtingen en gemeenschappelijke regelingen.
Zij wil wel dat de gemeente in dergelijke organen een
vinger in de pap heeft, maar geen al te grote. Mijns in
ziens zijn haar opmerkingen helemaal juist voor wat
betreft de stichtingen. Maar ten aanzien van de mu
ziekschool - waar zij over sprak - is er sprake van een
gemeenschappelijke regeling in de publiekrechtelijke
sfeer. De gemeente heeft zich tot taak gesteld om te
zorgen voor voldoende muziekonderwijs. Zij doet
dit in combinatie met een andere gemeente. Daarom
juist heeft de gemeente in dit geval niet willen kiezen
voor de stichtingsvorm, maar voor de gemeenschappe
lijke regeling. En aangezien het hier gaat om een rege
ling tussen twee gemeenten, is het noodzakelijk dat
een aantal bestuurders van de gemeente in het bestuur
van deze gemeenschappelijke regeling zit.
Mevrouw Korthuis heeft voorgesteld om de eerste
twee conclusies in de notitie wat minder absoluut te
stellen. De twee conclusies zijn inderdaad wat strin
gent opgesteld. Wij willen echter zo graag een keer
duidelijkheid hebben. Als wij de conclusies wat min
der absoluut stellen, trekken wij er natuurlijk wel
een tand uit.
Mevrouw KORTHUIS-ELION: Zeer bewust.
De VOORZITTER: Natuurlijk. Mevrouw Korthuis
wil dat het gemeentebestuur in bepaalde gevallen
toch nog een escape-mogelijkheid heeft. Het college
hoopte dat de gemeenteraad zichzelf die escape-moge
lijkheid zou ontnemen, zodat wij de door de gemeen
te aangezwengelde lichamen alleen nog in de publiek
rechtelijke vorm kunnen laten functioneren, even
tueel in de vorm van commissies ex artikel 61 van de
gemeentewet - waar de heer Bolhuis over gesproken
heeft. De heer Bolhuis zegt dat de mogelijkheden die
de gemeentewet geeft zeer serieus moeten worden ge
nomen. Hij is van mening dat voor het college de
privaatrechtelijke rechtsvorm uit den boze is, terwijl
deze vorm voor de wetgever niet uit den boze is. Maar
juist in het door de heer Bolhuis aangehaalde artikel
234 van de gemeentewet blijkt, dat de wetgever een
duidelijke voorkeur heeft voor de publiekrechtelijke
rechtsvorm. In dit artikel wordt over de privaatrech
telijke rechtsvorm gezegd:
"De goedkeuring wordt niet verleend, dan in
dien deze vorm van behartiging van het openbaar
belang daarvoor in verband met den aard van dat
belang bijzonder aangewezen moet worden ge
acht".
Als de wetgever geen duidelijke voorkeur voor de pu
bliekrechtelijke rechtsvorm heeft, zou een en ander
niet zo in artikel 234 zijn verwoord. Ook uit het
goedkeuringsbeleid blijkt, dat voor een op te richten
stichting niet zo gemakkelijk goedkeuring wordt
verkregen. De heer Bolhuis spreekt weliswaar over
500 gemeentelijke stichtingen, maar het zou inte
ressant zijn te weten op welk moment die stichtin
gen zijn ingesteld.
Wij hebben in het verleden al een keer getracht om
van de privaatrechtelijke rechtsvorm van bepaalde
lichamen af te komen. Dat is niet gelukt - de heer
Visser heeft daarover reeds gesproken. U zou deze
notitie kunnen zien als een algemene poging van het
college om - nu wij in de algemeenheid praten -
toch nog tot een consensus in deze zaak te komen.
De voorgestelde eenheid van beleid spreekt de heer
Bolhuis niet aan.
196