Wel dienen daarbij de verschillende aspecten en de
verschillende verantwoordelijkheden die in het geding
zijn duidelijk onderscheiden te worden.
Het eerste aspect betreft de vrijheid van demonstratie.
Dit recht maakt deel uit van een grondrecht, het recht
van vrije meningsuiting, en dient naar onze mening zo
min mogelijk beperkt te worden. Dat is ook de reden
waarom wij als fractie van de P.v.d.A. bij de wijziging
van de Algemene Verordening Soest in juni 1978 ons
een voorstander getoond hebben van een meldings
plicht bij demonstraties en tegen een vergunningplicht
zijn geweest. Volgens het desbetreffende artikel van
de Algemene Verordening Soest kan alleen opgetre
den worden wanneer er een gegronde verwachting be
staat, dat de openbare orde verstoord zal worden. Bij
deze demonstratie was dit duidelijk niet het geval en
is naar onze mening de politie terecht niet opgetreden
uit een oogpunt van handhaving van de openbare or
de.
Er hebben mij reacties bereikt die erop aandringen de
Algemene Verordening Soest te wijzigen, en wel zo
danig, dat dergelijke demonstraties verboden zouden
kunnen worden. Onze fractie is daarvan geen voor
stander, maar een tegenstander. Wij zouden daarmede
naar onze mening het paard achter de wagen spannen
en de vrijheid van demonstratie ondergraven. Bewe
gingen als het Nationaal Jeugdfront dienen uiterst fel
bestreden te worden - maar niet door hun demonstra
ties te verbieden; anders gaat men mogelijk onder
gronds en onttrekt hun doen en laten zich aan onze
waarneming. De beste bestrijding is het mobiliseren
van tegenkrachten tegen dit soort tendensen in de sa
menleving. Daarom ben ik ook blij met de demonstra
tie die op 27 oktober gehouden is, die spontaan geor
ganiseerd is en waaraan naar mijn eigen waarneming
de Soester bevolking in groten getale deelgenomen
heeft.
Het tweede aspect betreft de vraag of de tijdens de
demonstratie van het Nationaal Jeugdfront gebezigde
woorden strafbaar zijn op grond van het Wetboek
van Strafrecht. De rechter moet dit uiteindelijk be
oordelen. De politie heeft echter een taak met be
trekking tot het opsporen van strafbare feiten. De
officier van justitie kan een nadere instructie geven.
Kennelijk heeft hij dat niet nodig geoordeeld; althans
dit leid ik af enerzijds uit de notitie van burgemees
ter en wethouders, waarin staat dat de officier van
justitie vóór de demonstratie is ingelicht, en ander
zijds uit het feit dat de politie zich niet actief heeft
opgesteld met betrekking tot het opsporen van straf
bare feiten. Bij mij en bij vele anderen blijft toch het
gevoel knagen of de politie in de uitoefening van haar
taak bij het opsporen van strafbare feiten zich niet
actiever had moeten opstellen en proces-verbaal - in
de zin van het vastleggen van het gesprokene zoals het
daar naar voren is gebracht - had moeten opmaken,
ten einde materiaal te leveren voor een eventuele ver
volging. Begrijpt u mij goed: het gaat mij er niet om
zondebokken te zoeken. Achteraf oordelen is gemak
kelijk. Het gaat mij erom te voorkomen, dat Soest
het Lunteren van de tachtiger jaren wordt. Wij die
nen ons erop te beraden hoe in voorkomende gevallen
wij dit soort zaken kunnen voorkomen.
In de vergadering van de commissie algemene be
stuurszaken drie dagen na de demonstratie van het
Nationaal Jeugdfront heb ik reeds dezelfde vraag met
betrekking tot de rol van de politie aan de voorzitter
van de raad gesteld. De burgemeester heeft mij toen
toegezegd, dat deze vraag in het zogenaamde tripar-
tite overleg aan de orde zou worden gesteld. Ik weet
niet of een dergelijk overleg reeds heeft plaatsgevon
den en of de burgemeester hiervan reeds mededeling
kan en wil doen. Ik begrijp zeer wel dat dat overleg
vertrouwelijk van aard is en dat u de raad geen ver
antwoording schuldig bent op dit punt. Toch vraag ik
dit, omdat naar mijn mening een duidelijker instruc
tie voor de politie voor eventuele voorkomende ge
vallen van belang is.
In de notitie die het college de raad heeft doen toe
komen, wordt ingegaan op de positie van de burge
meester. Ook ik wil hier kort bij stilstaan. Met be
trekking tot de handhaving van de openbare orde
heeft de burgemeester een autonome taak. Bij deze
demonstratie was er geen aanleiding tot optreden
van de politie om de openbare orde te handhaven.
Wat de opsporing van strafbare feiten aangaat, is de
officier van justitie verantwoordelijk voor de instruc
tie van de politie. Duidelijk is dat de burgemeester
geen verwijten, in welke vorm dan ook, gemaakt kun
nen worden.
Deze conclusie brengt mij tot de toespraak die de
heer Visser tijdens de tegendemonstratie op 27 okto
ber jl. gehouden heeft. Zelfben ik hierbij aanwezig
geweest. Ik moet zeggen dat ik mij zeer gestoten heb
met name aan de passage in zijn toespraak waarin
een vergelijking getrokken wordt tussen het optreden
tegen deze fascistische jongeren en tegen pacifistische
jongeren die enkelejaren geleden demonstreerden. De
suggestie, ja insinuatie die hierin naar voren komt,
als zou de burgemeester niet tegen fascistische jonge
ren, maar wel tegen pacifistische jongeren laten op
treden, vind ik uiterst kwalijk. Dit is niet alleen door
mij, maar door velen met mij zo geproefd. Mocht de
heer Visser het volstrekt anders bedoeld hebben, dan
lijkt mij dit de gelegenheid om dat aan de raad duide
lijk te maken.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! De verwij
ten van zowel het C.D.A. als de V.V.D. leg ik naast
mij neer, omdat dat verwijten zijn die onterecht zijn.
Ik heb niemand beledigd. Het valt mij trouwens op,
dat het woord "belediging" niet meer gevallen is.
Gelukkig komt dat waarschijnlijk door het publice
ren van de volledige tekst.
Veel reëler vind ik de vraag van zowel de heer Jonker
als de heer Goote over een passage in mijn toespraak.
Ik wil daar best iets over zeggen. Ik heb de bedoelde
passage uitgesproken nadat ik inderdaad in de her
innering had teruggeroepen het oppakken van paci
fistische jongeren bij een vliegdemonstratie op Soes-
terberg. Daar, bijna op dezelfde plek, zijn jonge men
sen opgepakt, omdat zij pamfletten liepen uit te de
len. Dat is gebeurd zonder proces-verbaal. Zij zijn
vastgehouden zonder nadere uitleg. Hun pamfletten
zijn in beslag genomen, terwijl het uitdelen van pam
fletten daar mocht. Als ik dan zeg, dat dat niet in
het pulletje valt, bedoel ik niets anders te zeggen dan
dat. Ik heb daaraan nog toegevoegd: Dat kan allemaal
maar. Wanneer andere mensen daarin dan iets anders
horen - wie oren heeft, hore - dan ik bedoel, betreur
ik dat. Maar ik heb niets anders bedoeld dan wat ik
nu verklaar.
Doch nu ter zake. Een meldingsplicht houdt niet in,
dat elke demonstrant ongehinderd een minderheids
groepering in Nederland of een ras kan beledigen en
kwetsen. Bij de melding van een handjevol neo-fascis-
ten behoren bij de overheid sirenes te gaan loeien.
Vooral bij het slaken van fascistische kreten, waar
tegen ik, als zeldzame getuige daarvan, een aanklacht
heb ingediend op 23 oktober bij de officier van jus
titie te Utrecht.
236