het geval bij de samenstelling van het welzijnsplan in
wording, maar daar is toch wel de nodige problematiek
uit voortgevloeid. Wij denken hierbij met name aan
woningen, het vervoer, het verkeer en bewonersorga
nisaties, waarvoor onzes inziens andere procedures
moeten worden gevolgd.
Wat het achteraan de nota gevoegde planningsschema
betreft, vraag ik mij nog af of wij met deze procedure
niet het gevaar lopen - ik kan overigens zelf ook geen
snellere procedure bedenken - dat wij achter de feiten
gaan aanhollen. In 1980 zullen wij ons immers bezig
houden met zaken die pas in 1982, met de financiële
middelen, hun beslag zullen kunnen krijgen.
De heer JONKER: Mevrouw de voorzitter! In grote
lijnen zijn wij het eens met de nota welzijnsplanning.
Wij vinden het een goede nota. Wij betreuren het wel
dat alleen de sportieve recreatie in deze nota wordt
genoemd, want wij hadden graag de totale sport erin
genoemd gezien, omdat die onzes inziens deel uit
maakt van het welzijn in ruime zin. De wethouder van
sportzaken heeft ons maandag jl. al uitgelegd dat hier
voor een ander circuit bestaat. Het is wel goed om nog
even erop te wijzen, dat dit circuit uitsluitend een
praatcircuit is, waar aanbevelingen uit kunnen komen.
De financiële aspecten komen toch weer in de raad
ter sprake, waardoor wij in de raad tot een integrale
afweging kunnen komen. Liever had ik echter gezien
dat dit ook in het advies al zou plaatsvinden, maar wij
begrijpen dat de tijd hiervoor nu nog niet rijp is.
Over het begrip „algemeen/milieu" zijn wat misver
standen gerezen. Wij vinden het ook jammer dat niet
in goed overleg met de mensen van het AWOS deze
definitie is vastgesteld. Men is hierdoor toch weer
enigszins uit elkaar gegroeid en men heeft min of
meer de indruk gekregen dat er enige zaken zijn wegge
vallen waarover men oorspronkelijk wel had kunnen
praten. Wij zijn het eens met mevrouw Van Gelder
dat men onder het begrip „algemene aspecten van het
milieu" nog veel zaken kan vangen en dat er toch be
paalde begrenzingen moeten worden aangebracht, om
dat het geheel anders tè ruim wordt. De voorbeelden
die mevrouw Van Gelder hierbij heeft genoemd van
zaken die er niet onder behoren te vallen, kunnen wij
wel onderschrijven. In goed overleg met de mensen
van het AWOS moeten toch wel begrenzingen worden
aangelegd; het moet geen algehele vergaarbak worden.
In het verleden hebben wij al enig leergeld hiermee be
taald, doordat mensen dachten dat allerlei adviezen op
vele terreinen van hen gevraagd werden, hetgeen ech
ter niet de bedoeling bleek te zijn. Van te voren moet
men het er dan ook over eens worden, welke terreinen
voor advisering in aanmerking komen en welke terrei
nen niet.
Ik hoop dat de gedachte comm issie met evenveel ent
housiasme en creativiteit haar taak zal aanpakken als
in het recente verleden door het AWOS is gedaan.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Mevrouw de voorzitter! Opgemerkt is dat er
een kloof zou zijn tussen het college en de bevolking;
in die zin heb ik het althans begrepen. Ik vraag mij daar
bij wel af door wie die kloof, als die er al zou zijn, dan
veroorzaakt wordt. Het is duidelijk als men de stukken
er nog eens op naslaat, dat door de breedheid van het
taakveld zowel door het AWOS als door de bevolking
in de evaluatie van het welzijnsplan duidelijke proble
men zijn gerezen. Daar is niet één regel aan gewijd,
maar hele bladzijden in de stukken. Dit hebben wij
ook in de raad aan de orde gehad. Met de coördinatie
groep van het AWOS is hierover een discussie gevoerd,
een zeer plezierig overleg. Toch heeft het college ge
meend - in de commissies is dat ook nadrukkelijk ge
steld - om in afwijking van de wensen van het AWOS
de raad voor te moeten stellen een zekere beperking te
geven aan het adviesorgaan voor de welzijnszorg. Wij
hebben dat menen te moeten doen omdat er in het ver
leden grote verwarring was over de breedheid en de
overzichtelijkheid van alle velden van inspraak, terwijl
voorts is aangekondigd dat er een inspraaknota komt
die zich bezig zal houden met de totale inspraak, los
van het welzijn. Het is duidelijk dat volkshuisvesting,
ruimtelijke ordening en allerlei andere zaken allemaal
met het welzijn van de burger te maken hebben, maar
er moet niet één grote vergaarbak ontstaan waar ieder
een uit de losse hand voor zich uit kan praten, terwijl
men daarbij de beleidsterreinen te veel verwart. Wij
menen dan ook er goed aan te doen een zekere struc
tuur te brengen in de bevoegdheden van de commissie
ex artikel 61.
Veel andere zaken zijn al ondergebracht op andere
plaatsen. Het punt van de bewonersorganisaties wordt
besproken in de fusiegroep van de woningbouwcorpo
raties en een rapportage komt hierover binnenkort in
de openbaarheid. Het gaat hierbij ook om de inspraak
van bewoners in hun eigen woningen en hun eigen
buurt. Dit punt moet men dan niet óók nog eens op
een ander niveau ter sprake willen brengen. Ten aan
zien van de ruimtelijke ordening maken wij binnen
kort ook nadere afspraken met elkaar en dat moet
dan niet óók nog eens in een ander verband ter sprake
komen. Daarom hebben wij meer structuur willen
aanbrengen in het inspraakgebeuren dan tot nu toe het
geval was, juist omdat daar de nodige problemen uit
voortgekomen zijn.
De heer Visser heeft daarbij gezegd dat dit een aantas
ting van onze geloofwaardigheid is. Nu, ik
De heer VISSER: Neen, dat heb ik niet gezegd. Ik ci
teerde daarbij blz. 2 van de brief van het AWOS.
Wethouder mevrouw VAN STIPHOUT-CROONEN-
BERG: Ik heb wel begrepen dat de heer Visser deze
stelling heeft onderstreept. Overigens moet ik dat ver
der voor rekening van de heer Visser laten, want een
college kan zich moeilijk uitlaten over de vraag in
hoeverre het geloofwaardig is ten opzichte van de bur
gers. Wij proberen in eerlijk overleg een goede struc
tuur tot stand te brengen en het is aan de raad om
eventueel anders te beslissen, zo men dat wenst.
De heer Van Logtenstein heeft gesproken over be
roepskrachten die een plaats zouden kunnen krijgen
in de artikel 61-commissie. Het is duidelijk - wij heb
ben dat ook vastgelegd in de nota - dat beroeps
krachten nooit mee kunnen stemmen over die zaken
die direct hun persoonlijke belangen betreffen.
Gevraagd is ook of de in de commissies voorgestelde
tekstwijzigingen worden overgenomen. Het college
heeft die inderdaad overgenomen, maat door de korte
tijd tussen de commissievergaderingen en deze raads
vergadering kon een en ander niet meer worden ver
werkt in het voorliggende stuk. De wijzigingen liggen
echter vast in verslagen en ze zijn overgenomen door
het college.
Voorts is ook gesproken over de relatie van deze com
missie met de andere commissies. Het is duidelijk dat
er in de toekomst enige wijziging zal komen in het
functioneren van de functionele commissies op het
vlak van het welzijn. Als men een langere termijnplan
ning aanpakt, behoeft men zich minder tussendoor met
afzonderlijke adviezen bezig te houden. Als eenmaal
314