geven tot 1 januari 1979. Per brief d.d. 18 december
1978 is de ingebruikgeving beëindigd. In die brief wordt
als argument gebruikt dat de grond wordt gebruikt in
het kader van een bestemming voor algemeen nut. Ik
vind dit een heel vage omschrijving. Overigens blijkt
uit de co rrespondentie dat de werkelijke reden waar
om men de heer Peters het perceeltje niet meer in ge
bruik wil geven, is gelegen in het feit dat hij heeft ge
vraagd om het verwijderen van heesters en men ver
moedt, dat hij een vijver wil aanleggen. Welnu, dan
moeten deze argumenten naar voren worden gebracht
en moet niet een geheel ander argument worden aange
voerd.
Ik wil met dit hele verhaal betogen dat onzes inziens
de antwoordbrief zoals hij nu luidt niet zou moeten
worden verzonden, dat er onzes inziens geen bezwaar
bestaat tegen verkoop van een stukje grond aan de heer
Peters en dat wij ons kunnen voorstellen, dat het colle
ge de onderhavige zaak in een wat ruimer kader in
Overhees wil bekijken, ook vanuit de vraag wat bij
verkoop van grond aan de heer Peters de gemeente ver
der nog boven het hoofd zou kunnen hangen. Ik zou
eigenlijk willen voorstellen dat eens in de commissie
ruimtelijke ordening wordt besproken of het al dan
niet mogelijk is om een stukje grond te verkopen en
dat het college dan de volgende maand met een onge
veer in de door mij nu aangegeven zin opgestelde brief
in de raad op de zaak terugkomt.
De VOORZITTER: Ik geloof, dames en heren, dat ik
de zaak nu wat uit de hand laat lopen. De heer Van
Poppelen heeft, omdat hij de brief zo laat heeft gekre
gen, voorgesteld om het onderhavige punt aan te hou
den. Ik wilde de heer Goote niet onderbreken, maar
hij is nu al erg inhoudelijk bezig geweest. Hij wil een
andere kant op. Ik zou, mede omdat ik heb begrepen
dat ook de V.V.D.-fractie wat moeite heeft met het nu
behandelen van de brief omdat hij gisteren bij de raads
leden is binnengekomen en het dus wel erg kort dag is
geweest, toch willen voorstellen dat er nu niet verder
over wordt gediscussieerd, dat de brief wordt aange
houden en dat er de volgende maand op wordt terug
gekomen, nadat wij er ook de overwegingen die de
heer Goote vanavond wel naar voren heeft kunnen
brengen, eens even bij hebben betrokken. Ik vraag mij
overigens wel in gemoede af of het hier nu een zaak
betreft die in de commissie ruimtelijke ordening moet
worden bekeken.
De heer GOOTE: Waarom niet?
De VOORZITTER: Ik zou dan meer denken aan de
commissie openbare werken.
De heer GOOTE: Ik wil even in het midden laten of
het de commissie ruimtelijke ordening dan wel de com
missie openbare werken zou moeten zijn. In de interne
stukken kom ik tegen dat er een discussie over is ge
weest of zou worden bekeken of er perceeltjes zijn die
voor verkoop in aanmerking komen. Men wil niet ver
kopen vanwege precedentwerking. Ik meen dat het al
met al de moeite waard is een dergelijk punt te bespre
ken in een commissie, hetzij de commissie openbare
werken, hetzij de commissie ruimtelijke ordening.
De VOORZITTER: Wat spreken we af? Ik vind niet
dat we nu aan een dergelijke brief te veel tijd moeten
besteden als we eigenlijk van plan zijn om hem aan te
houden. Vinden de heren Hoekstra en Menne het iets
voor de commissie ruimtelijke ordening of iets voor de
commissie openbare werken?
Wethouder HOEKSTRA: Ik geloof dat wij dat onder
ling wel uitmaken, burgemeester.
Wij kunnen over hoekjes als het onderhavige heel ge
makkelijk praten, maar er zit veel meer aan vast dan op
het eerste gezicht het geval lijkt. In dit geval hebben wij
ook te maken met het feit dat wij nog een stel auto's
kwijt moeten, omdat de bussen er niet door kunnen.
Daarom hebben wij de ingebruikgeving per 1 januari jl.
beëindigd.
Als wij de zaak nu aanhouden weet ik niet of wij er
binnen een maand uit zijn, maar
De VOORZITTER: Dan komt het over twee maanden
terug.
Wethouder HOEKSTRA: Ja.
Er zijn overigens hier en daar wel kleine overgebleven
hoekjes die in bruikleen worden gegeven. Maar in het
onderhavige geval moeten wij de zaak eerst goed bekij
ken, omdat wij ter plaatse wat verkeersvoorzieningen
moeten treffen c.q. misschien wat parkeerplaatsen
moeten maken.
De VOORZITTER: Nu mag de heer Van Poppelen nog
iets zeggen, maar wij gaan het stuk wel aanhouden, hè?
De heer VAN POPPELEN: Ik ben het helemaal eens
met aanhouding, mevrouw de voorzitter, maar zou nog
een enkele opmerking willen maken.
De heer Peters heeft het in zijn brief over het gehele
perceel in kwestie. Het lijkt mij goed dat er met de
heer Peters nader contact wordt opgenomen. Hij heeft
mij nl. medegedeeld dat hij allang tevreden zou zijn
wanneer hij een strookje grond ter breedte van één of
twee meter zou kunnen kopen.
Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming besloten
het stuk aan te houden.
e. Brief d.d. 20 februari 1979 van de heer W. Zweers
te Soest betreffende het plaatsen van lantarenpalen
op de Eng, met het voorstel de brief om advies in han
den te stellen van burgemeester en wethouders.
Met betrekking tot dit stuk wordt zonder discussie en
zonder hoofdelijke stemming besloten overeenkomstig
hetgeen daaromtrent door burgemeester en wethou
ders is voorgesteld.
f. Brief d.d. 26 februari 1979 van het bestuur van de
Bouvierdressuurgroep Soest inzake gebruik terrein en
toegangsweg nabij de Zandlaan met voorstel het stuk
ter afdoening in handen te stellen van burgemeester en
wethouders.
De heer VISSER: Mevrouw de voorzitter! Wij hebben
er wat moeite mee brieven in handen van burgemeester
en wethouders te stellen ter afdoening. Ik wil de raad
dan ook voorstellen de onderhavige brief te stellen in
handen van burgemeester en wethouders om advies,
zodat het college met een voorstel inzake de beantwoor
ding van de brief bij de raad komt en de raad zich daar
dan over kan uitspreken. Het betreft hier tenslotte een
brief die is gericht aan de raad.
De VOORZITTER: Ik meen dat wij dit voorstel doen,
dames en heren, omdat er over deze zaak al heel veel
gesproken is. Ik weet dat er op het ogenblik weer con
tacten zijn. U krijgt een afschrift. Maar ik wil graag
het gevoelen van de raad over het voorstel van de heer
Visser horen.
De heer JONKER: Mevrouw de voorzitter! Ik ben
eigenlijk dezelfde gevoelens toegedaan als de heer Vis
ser. Ik kan mij wel voorstellen dat het college bij een
voorstel om iets te laten afdoen door het college in
het kort aangeeft in welke richting het de zaak wil af
doen, zodat wij weten hoe het zal gaan. Dat zou nog
een vorm zijn waarin ik mij zou kunnen vinden. Maar
38