februari 1980 De heer JONKER: Ik neem aan, mijnheer de voorzitter, dat ik, gezien de wat verbrokkelde wijze waarop het collegestandpunt tot ons is gekomen, wel recht heb op een derde instantie in dit geval. De VOORZITTER: Dat weet ik niet, mijnheer Jonker. Ik weet ook niet Mevrouw KORTHUIS-ELION: Ik heb van verbrokkeling niets gemerkt, mijn heer de voorzitter. De VOORZITTER: Ik weet ook niet of met betrekking tot de verbrokkeling het standpunt dat de heer Jonker verkondigt, door de hele raad wordt gedeeld. Ik heb alleen voorgesteld om de lezing van het college te vol gen. Ik begrijp dat de heer Jonker, naar ik aanneem met zijn fractie, de wijziging het liefste gerealiseerd zou zien. Ik weet niet hoe de rest van de raad erover denkt. Ik heb ook begrepen De heer JONKER: Moet ik begrijpen dat u mij geen derde instantie wilt toestaan, mijnheer de voorzitter? De VOORZITTER: Neen. De heer JONKER: Ik wilde graag het woord hebben, mijnheer de voorzit ter. Eerst heeft de wethouder gezegd dat hij wel akkoord kan gaan met de door ons voorgestelde wijziging. Ik dacht dat de zaak toen af was. Maar toen opende u de zaak opnieuw. Ik neem dan ook aan dat ik nu weer mag reageren, want u verkondigde een wat ander standpunt dan wethouder Menne. Daarop sloeg mijn uiting dat het wat verbrokkeld tot ons kwam. Zo kwam het althans bi] mij over. Misschien bij de anderen niet. De VOORZITTER: De verbrokkeling is dezerzijds zeker niet zo bedoeld. Maar ze kan bij u zo overgekomen zijn. Ik verkondigde alleen hetgeen indertijd door de raad is beslist. Ik heb dat alleen als toevoeging hier te berde gebracht, teneinde de door het college voorgestelde tekst te verduidelijken, althans een poging daartoe te ondernemen. De heer JONKER: Ik begrijp het, mijnheer de voorzitter. Het is mij ook volstrekt duidelijk, dat het geen boos opzet van u was. Maar u ver wijst naar een periode die kennelijk vóór 1978 gelegen heeft, een pe riode waarin D'66 niet in de raad vertegenwoordigd was. Ik meen dat de heer Bolhuis volledig gelijk heeft als hij verwijst naar de zeer recen te bespreking in de commissie ruimtelijke ordening. Die discussie was ook de achtergrond van mijn denken in dezen. In die bespreking hebben we gewoon gezegd: Dit is er een aardige proeve van hoe het zou kunnen en het is de moeite waard om hier verder mee te gaan. Maar het behoort niet tot de zogenaamde uitgelichte punten. Daar horen alleen het gemeen tehuis en het politiebureau bij. En de rest moest gewoon volgens een normale procedure, met inspraak en al. Het staat dus nog niet zo vast, dat het allemaal precies zo zal gebeuren. Daar is de door ons voorge stelde tekst volledig op toegespitst; dus niet op een besluit van een aantal jaren geleden, maar op een zeer recente discussie in de commis sie ruimtelijke ordening. De VOORZITTER: Ik dank u zeer, mijnheer Jonker. De heer GOOTE: In het verleden is er over wat bebouwd gebied wordt bij ontwikkelingsplannen en dergelijke gediscussieerd, mijnheer de voorzit ter. Wij hebben ons altijd op het standpunt gesteld, dat het onderhavige gebied, dat door mij in het verleden ook als een van de open plekken is aangeduid, een bebouwbaar gebied is. Onze fractie kan zich dus helemaal verenigen met de door het college voorgestelde tekst, waarin staat dat dit gebied behoort tot het stedelijk gebied van Soest en dat verdere bebouwing ervan in de rede ligt. Wij hebben niet de behoefte om dat op dit moment weer in discussie te brengen.

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1980 | | pagina 22