februari 1980
Ll-
rn
t
zo
de
ie
t
g
ar
et
vraagde ontheffing worden verleend en moeten wij vervolgens een reeks
van voorwaarden opleggen waardoor, ook in tijd, de hinder in de vorm van
stank en geluid wordt beperkt.
Wethouder HOEKSTRA: Mijnheer de voorzitter! Ik zat mij net af te vragen
of ik een soort winterslaap of iets dergelijks had doorgemaakt. Ik hoor
de nlsteeds spreken over een bespreking in de commissie openbare wer
ken, maar het onderhavige voorstel is nooit in de commissie openbare
werken geweest. Het voorstel is wel behandeld in de commissie ruimtelij
ke ordening.
De heer VAN POPPELEN: Ik maak nu toch wel bezwaar, mijnheer de voorzit
ter, want ik zit niet in de commissie ruimtelijke ordening, maar wel in
de commissie openbare werken.
De VOORZITTER: Ik denk dat wij het lijstje van de commissieleden nog
eens moeten bekijken, dames en heren, om te bezien wie er precies in wel
ke commissie zitten en dat wij ook de presentielijsten nog even zullen
moeten controleren, teneinde wat dat betreft alle misverstanden uit de
weg te ruimen.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Nuijten, mevrouw Tomassen-Holsheimer en de heer Visser verkrij
gen op hun verzoek aantekening in de notulen, dat zij zich met de geno
men beslissing niet hebben verenigd.
Voorstel tot het wijzigen van de Bouwverordening.
De heer BEIJEN: Mijnheer de voorzitter! In de commissie ruimtelijke or
dening heb ik reeds gewezen op het antenneverbod ex artikel 265 van de
Bouwverordening. Het komt de laatste tijd hoe langer hoe meer voor dat
gemeenten en woningverhuurders proberen het gebruik van privé-antennes
tegen te gaan. Deels geschiedt dit om lelijke antennewouden tegen te
gaan, deels geschiedt het ook om bewoners min of meer te dwingen gebruik
te maken van een kabelnet. Wij vinden een antenneverbod onaanvaardbaar.
In theorie zou nog denkbaar zijn dat alle ter plaatse ontvangbare radio-
en televisieprogramma's in het lokale kabelnet worden aangeboden. In dat
geval zou de discussie kunnen worden beperkt tot de vraag in hoeverre
het juist is dat de overheid het gebruik van een centrale antenne-in
richting in plaats van een eigen buitenantenne opdringt. De praktijk is
echter dat vrijwel geen kabelnet alle ter plaatse ontvangbare zenders
in zijn pakket heeft zitten. Dit geldt zeker voor de radioprogramma's,
die meestal een stiefkindje zijn in de centrale antenne-inrichtingen.
Een antenneverbod zou er dan ook op neerkomen dat het de burgers onmo
gelijk wordt gemaakt bepaalde zenders te ontvangen op het ontvangen
waarvan zij, om welke reden dan ook, prijs stellen. Zo iets zou in
strijd zijn met alle burgerlijke vrijheden waar wij in een democratie
voor staan. Alle argumenten ten gunste van een antenneverbod, hoe plau
sibel dan ook, zullen hiervoor naar onze mening moeten wijken. Dit is
ook de opvatting van de Raad van State blijkens zijn uitspraak in een
AROB-zaak tegen een antenneverbod te Ridderkerk in mei 1978. Met die
uitspraak zijn publiekrechtelijke antenneverboden door middel van Bouw
verordeningen of andere plaatselijke verordeningen nu wel, maar pri
vaatrechtelijke antenneverboden helaas niet van de baan. Het blijft nl.
mogelijk dat de gemeente bij de uitgifte van grond voor woningbouw een
antenneverbod als verkoop- of erfpachtvoorwaarde in het contract op
neemt en het blijft eveneens mogelijk, dat een woningbouwcorporatie of
een andere verhuurder een dergelijk verbod opneemt in huurcontracten. Op
die manier lukt het de overheden nog wel eens om via de privaatrechte-
9
i
it op
ds