14 december 1981
Heer PLOMP: Ja, mijnheer de voorzitter. Met betrekking tot het natuurbad heeft u
al opmerkingen gemaakt die waarschijnlijk tot gevolg zullen hebben dat wij als
college in eerste instantie zullen moeten wachten wat het officiële antwoord van
gedeputeerde staten is. Er is telefonisch overleg geweest, maar het lijkt mij
goed te wachten op het officiële antwoord. We kunnen dan kijken hoe het met het
natuurbad verder moet. Daarbij rekening houdend ook met opmerkingen die in deze
raad over dat natuurbad zijn gemaakt. Ik dacht dat ik daar op dit moment hierover
verder niets hoef te zeggen.
Met betrekking tot Soesterberg is hier een vraag gesteld hoever het was met de
mogelijke belangstelling van particulieren om in Soesterberg een overdekte sport
accommodatie op te richten. Het is zo, mijnheer de voorzitter, dat wij kortgele
den een eerste gesprek hebben gevoerd met mogelijke gegadigden en dat is afge
sproken dat half januari de gegadigden zullen opgeven of ze definitief in de
markt zijn, zodat wij dus op dat moment kunnen zien in hoeverre het noodzakelijk
zal zijn om vervolgbesprekingen te organiseren. De zaak is dus aan de gang.
Dan een opmerking met betrekking tot het onderzoek dat nuttig zou zijn om te
kijken in hoeverre het mogelijk ware om bepaalde sportvelden multifunctioneel te
gebruiken, niet alleen de velden, maar ook de kantines, gezien de problemen die
sommige clubs hebben met de hoogte van het passe-partoutIk dacht dat een derge
lijk onderzoek nuttig was. Het is wel zo dat op dit moment er al multifunctioneel
gebruik plaats vindt, maar wellicht is nog een betere situatie denkbaar. Mijnheer
de voorzitter, met betrekking tot het onderwijs lijkt het mij verstandig, dat de
uitsplitsing doeluitkering eigen bijdrage van de gemeente eventjes op een rijtje
zou moeten worden gezet en dat dat op een bepaald moment bijvoorbeeld in de on
derwijscommissie aan de orde kan worden gesteld, als we daar een volledig over
zicht over hebben gemaakt. Ik dacht mijnheer de voorzitter, dat ik het hier even
bij zou kunnen laten.
Heer HOEKSTRA: De vraag van de WD. Daar stond over het hoge ziektepercentage
bij gemeentewerken. Daar zou ik het volgende over willen zeggen.
De leeftijdsopbouw bij de dienst gemeentewerken is zo, dat er 1/3 deel van het
personeel 50 jaar of ouder is. En in deze meer kwetsbare leeftijdsgroep zijn dus
naar verhouding veel personeelsleden. Wat de percentages betreft was het zo in
het afgelopen jaar, dat het personeel van de binnendienst in 1979 een ziekteper
centage had van 8,32 en in 1980 van 11,11. Voor de buitendienst was dat in 1979
15,7, dus veel hoger en dat is in 1980 iets teruggelopen tot 14,06 en in verhou
ding zijn er heel langdurig zieken bijWe hebben daarover ook al eens gepraat
in de commissie toen deze zaak aan de orde was. Als we de langdurig zieken niet
zouden meetellen, dan hadden we in 1979 een percentage gehad van 8,28 en in 1980
van 7,75. Dus dan komen we ongeveer in de buurt. U moet rekenen: we hebben 200
personeelsleden, met andere woorden, als er 2 personeelsleden langdurig ziek
zijn, is dat een stijging met een procent van 1.
Hierop aansluitend zei de heer Visser dat Berenschot in de kou stond of zo. Die
zei woordelijk: Ik kan het niet zo gauw vinden.
Heer VISSER: Ik merk al jaren dat u mijn woorden niet zo gauw kunt vinden.
Heer HOEKSTRA: Herhaalt u het nog maar even.
Heer VISSER: Moet ik nu ineens opdraven? Wat wilt u van mij horen? Zal ik het he
lemaal nog even voorlezen? Dat u in november met een nota zou komen, weet u wel?
Heer HOEKSTRA: U krijgt antwoord van mij. Berenschot blijft in de kou staan zei u.
Ik wou beweren dat Berenschot er warm bij zit.
Heer VISSER: Inderdaad, als u ze zulke dure opdrachten geeft van dingen die u
eigenlijk zelf uit kunt zoeken, dan wil dat wel.
Heer HOEKSTRA: Heeft u het tegen mij?
heer VISSER: Ik heb het tegen het college.
Heer HOEKSTRA: Anders wou ik zeggen: dan moet u aan een organisatie-onderzoek be
ginnen, dan gaat het nog een keer zo. Maar Berenschot zat er warm bij en ik zal u
zeggen waarom. Want de bezuinigingen die in de nota Berenschot stonden zijn wat
- 24 -