- 29 -
21 juni 1984
Heer VERHEUS: Mijnheer de voorzitter, daarbij aansluitend een opmerking.
Ik heb in mijn betoog een heel concrete vraag gesteld aan de desbetreffende
wethouder en daar is hij gewoon overheen gegaan. Wat ik eigenlijk nog
erger vind, maar misschien heb ik dat verkeerd begrepen, want je moet de
goede trouw aannemen en de kwade bewijzen, ik heb uit het betoog van de
heer Kingma begrepen dat hij het eigenlijk vrij goed gedaan heeft, maar dat
de rest van het college hem niet wilde volgen. Met andere woorden, hij
probeert nu het niet-slagen van de operatie welzijn naar de rest van het
college te verschuiven. Dat gaat mij natuurlijk veel te ver. Ik sluit
daarmee bij de heer Krijger aan: ik wil duidelijk horen wat nu zijn plannen
zijn, als hij in oktober met een voorstel komt, of dat een voorstel is tot
het bedrag van dat. Daarbij gaat het mij nu niet direkt om de centen, maar
gewoon om de procedure. Als de heer Kingma van mening is dat hij in oktobe:
met een min of meer bijgesteld plan kan komen zoals nu door de rest van het
college verworpen is, dan zeg ik: daar hoeft u natuurlijk niet mee aan te
komen. Daarbij komt dat hij in zijn chronologische opsomming vergat te
zeggen, dat het college pas op 28 mei, dus drie weken voor deze vergaders
voor het eerst kennis kreeg van de reakties van de instellingen van de
commissie welzijnsplanning. Daar wil ik ook graag een antwoord op hebben,
VOORZITTER: Ik stel voor deze zaak eerst te behandelen en dus af te wijken
van de voorgestelde procedure, maar we kunnen dat alleen doen als we ons
straks meer beperken in de tijd.
Wethouder KINGMA: Mijnheer de voorzitter, ik denk toch dat als het college
stelt, dat het een voorstel wil doen voor de raad van oktober, waarin een
concrete invulling plaatsvindt van de 434.000,= dat u dan mag aannemen
dat het college dan ook een concrete invulling van dat bedrag geeft. Dan
gaat het denk ik niet aan om dit soort vragen te stellen, zeker niet waar
het college meende op dit moment niet met andere concrete voorstellen in
die sektor te willen komen, alhoewel dat misschien best mogelijk was gewees
om een evenwichtige behandeling en beoordeling van dat voorstel mogelijk te
maken. Mijnheer Verheus heeft nog een vraag gesteld omtrent het tijdstip
waarop de reakties van instellingen e.d. bekend waren bij het college, als
totaliteit. Ik denk dat het in dat opzicht goed is om aan te geven dat begi
februari het college accoord is gegaan met het procedure-schema waarin
inderdaad stond dat op 1 juni pas of daaromtrent een en ander de deur uit
zou gaan en dat ergens tussen 22 en 29 mei het college op de hoogte zou
worden gesteld, mede aan de hand van een concept-voorstel van wat er
ondertussen allemaal had plaatsgevonden. Dat is op zich juist.
Uw indringende vraag, daar bedoelt u denk ik mee dat u verwacht dat het