- 29 -
25 oktober 1984
nog niet werkt zoals het moet. Ik kan mij ook herinneren van de commissie
welzijnsplanning dat zij wel eens wat commentaar de andere kant op heeft
gestuurd, naar de politiek en dat zij met de politiek ook niet precies
wisten waar ze aan toe waren. Datzelfde heb ik van een aantal instellingen
ook gehoord. Wat dat betreft kunt u zich voorstellen dat ik beaam dat
u gelijk heeft met uw opmerking dat het van twee kanten het geval is geweest.
We moeten in de komende periode proberen om de hoofdlijnen uit te werken
op een aantal punten, om met elkaar af te spreken hoe de terugkoppeling
plaats moet vinden van de commissie welzijnsplanning naar de politiek en
andersom. Dat met name moet een uitgebreid punt van diskussie zijn en dan
hoop ik dat we dusdanige afspraken met elkaar kunnen maken, dat iedereen
zich in die afspraken kan vinden en zich er ook aan kan houden. In het
verleden heeft deze gemeenteraad en dit college, door de nood gedwongen
weliswaar, afgesproken data-schema's met de commissie welzijnsplanning
doorkruist en doorbroken vanwege allerlei bezuinigingsperikelen. Wat dat
betreft is de situatie ook niet zo eenvoudig geweest voor iedereen.
Als het gaat om de commissie welzijnsplanning wil ik ook nog even terug naar
de opmerking van de heer Krijger, die er in feite op neer komt dat hij een
risico ziet, dat er in de commissie een tendens gaat ontstaan,dat er veel
direkt betrokkenen van instellingen in deze commissie terechtkomen. Dan wil
ik nog eens wijzen op een interessant stuk uit de raad van 12-12-1979,
namelijk de nota welzijnsplanning. Daarin staat een stukje over wie er in
de commissie welzijnsplanning kunnen zitten en dan worden er met name
bestuursleden en beroepskrachten of deskundige buitenstaanders genoemd.
Met name wordt daarbij concreet ingegaan op de beroepskrachten en het al dan
niet wenselijk zijn van de mogelijkheid om die in de commissie te laten
zitten. Er wordt daarbij aansluiting gezocht bij een motie uit de 2e Kamer
van het lid Hermans, waarin wordt gepleit voor het recht om ook beroeps
krachten zitting te laten hebben in een bestuur. Op dat moment is het
natuurlijk een goede mogelijkheid van instellingen om zelf uit te maken wie
zij vindt,als bestuurslid zijnde, hen te vertegenwoordigen. Zo kan het
zijn dat men als bestuurslid ook via praatgroepen terecht komt in de
commissie welzijnsplanning. Als dus beroepskrachten, bestuurders en des
kundige buitenstaanders in dat opzicht op één lijn worden gezet, denk ik dat
we dat, hoewel voorzichtig, toch zullen moeten accepteren zoals dat ook in
1979 al gebeurde, waarbij wel nadrukkelijk is aangegeven dat daar, waar
persoonlijke betrokkenheid in het spel kan zijn, de bedoelde beroepskracht
zich daarin niet behoort te mengen.