- 42 -
25 oktober 1984
Daarom dring ik er bij het hele college op aan: laat deze mensen niet langer
in onzekerheid dan moet. Samenvattend: mijn fraktie geeft zijn goedkeuring
wel aan deze bezuinigingen, mits er een goed overleg plaatsvindt.
Wethouder KINGMA: Voorzitter, eerst een zakelijke opmerking. Daar waar punt
H. nog vermeld staat onder de wijzigingen van beleid, dan spreek ik dus over
de Federatieve Raad, dan is het feitelijk zo dat het nu niet helemaal meer
in overeenstemming is met de werkelijkheid, maar dat het feitelijk een
maatregel is die als meevaller, c.q. efficiency-maatregel gekwalificeerd zou
moeten worden en onder I vermeld zou moeten worden.
Er is van verschillende kanten aangedrongen op goed overleg. In de commissie
heb ik daar al een duidelijk antwoord op gegeven, dat is inderdaad een vereiste
als je de nodige zorgvuldigheid wil betrachten naar uw raad toe om te komen
tot een voorstel en naar de instellingen toe, daar waar het gaat om het
uitvoeren van de aktiviteiten waar ze voor staan. Daar is iedereen bij gebaat
en niemand is erbij gebaat om het op een onzorgvuldige wijze te laten ver
lopen. We zullen er dus alles aan doen, binnen de beperkte tijd die ons
daarvoor gegeven is. Wat niet wegneemt, dat op een aantal punten toch niet
verheeld moet worden dat misschien op sommige punten dat overleg in de tijd
te beperkt zou kunnen zijn. Dat zal de praktijk moeten leren. Ik wijs u er
wel op dat het in belangrijke mate eerst gaat om een aantal afficiency-maat-
regelen, waarvan de instellingen al vaker hebben gezegd dat ze daar op zich
geen problemen mee hebben en wat een feitelijke bevestiging vraagt. Daar waar
het gaat om de voorstellen E t/m L betreffen ze niet allemaal voorstellen
waarover nog geen enkel overleg gepleegd is. Of betekent het - tenminste dat
is op dit moment de inschatting - dusdanige problemen dat daar echt in het
overleg grote problemen zouden komen. Natuurlijk zijn er kanttekeningen
gemaakt door de verschillende raadsleden, begrijpelijk. Ik denk dat iedereen
zo zijn nuanceringen heeft omtrent de verschillende voorstellen en de
haalbaarheid daarvan. Ik wil ze toch even langslopen voor alle zekerheid.
Eerst punt E. Dat betreft de formatieplaats bij de Stichting Jeugdzorg. Mevr.
Greefhorst haalt een open brief aan van de Stichting van 18 oktober en ze
zegt dat dat een redelijke brief is. Dat hoor ik dan van mevr. Greefhorst,
ik moet zeggen dat zakelijk beoordeeld - maar het voert misschien te ver om
dat op dit moment in extenso te doen - er toch wel wat kanttekeningen te
maken zijn, maar ik neem mij voor om dat vooral samen met het bestuur van
de Stichting te doen in het overleg. Wel wijs ik erop voor de goede orde,
dat wij sinds eind september 1983 vijf keer over dit onderwerp om de tafel
hebben gezeten en dat alles bij elkaar het nu een dossier is van 15 brieven
die over dit onderwerp gaan, waarbij ongeveer de helft van de Stichting en