- 36 -
19 december 1984
Wethouder OUDEMANS: Dat gaat deze week de deur uit.
VOORZITTERAls er dan nog behoefte is aan de aangepaste motie van de heer
Visser, dan breng ik die nu in stemming.
Alleen de heer Visser en de heer Pothuizen zijn voor, de motie wordt ver
worpen
Voorstel: Meerjarenraming 1985 t/m 1988.
VOORZITTERHierbij wordt in de diskussie betrokken de brief van 7 december
over de besteding gedeelte incidenteel van het begrotingsoverschot 1985 en
de brief over het politiebureau.
Heer KRIJGER: Mijnheer de voorzitter, aan de orde de meerjarenraming en daar
bij te betrekken twee brieven. Dat hebben we vaker gedaan,bij raadsvoorstel
len brieven betrekken, niet altijd even uitputtend behandeld. Met betrekking
tot de brief besteding incidenteel, geef ik nu reeds aan dat mevr. Blommers
daar op in zal gaan. Ik zal reageren op de meerjarenraming en daarbij de
brief over het politiebureau betrekken. Het is gebruikelijk in Soest dat
investeringen worden opgenomen in een investeringslijst. Nu hebben we belang
rijk meer, een meerjarenraming, een lijst waar aktiviteiten en investeringen
op vermeld staan. We zijn gewend dat in Soest een principe-uitspraak wordt
gedaan en dat daarna een nadere onderbouwing komt. Ik denk dat dat gebruik
nog in stand gehouden moet worden. In algemene zin kunnen wij daarom de
meerjarenraming met daarin de voornemens om te komen tot investeringen onder
schrijven. Het kan zijn dat bij bepaalde zaken die concreet worden voorge
steld hier en daar een afwijking gaat komen. We hebben ook in de vergadering
van oktober aangegeven dat een aantal voorgenomen investeringen naar onze
mening nog een bepaalde onderbouwing moeten hebben, niet alleen een technische.
Als die zaken een keer komen, dan kunnen wij een ander standpunt innemen. In
algemene zin gaan wij akkoord met uw meerjarenraming.
Apart erbij te betrekken de brief over het politiebureau. We gaan ervan uit,
dat het politiebureau nodig is. We gaan er echter ook van uit, dat een zorg
vuldige besluitvorming evenzo nodig is. De diskussie is, zoals wij dat zien,
aangevangen in de commissievergadering van 3 december. Naar aanleiding van
die diskussie -wat niet op grond van een voorstel gebeurde, maar op grond van
een aantal meningen- is er een aanvullende brief gekomen, met daarin nog een
aantal argumenten erbij en een aantal meningen vanuit het college. We vinden
dat een aantal zaken daarin staan, die, gezien de gedetailleerdheid, aan de
orde behoren te komen in een commissie. We zijn gewend om, voordat de voor
stellen concreet op tafel komen, veel zaken in commissies te bespreken zodat
er een goede voorbereiding heeft kunnen plaatsvinden. Dat moet ook, want een
aantal aspekten zijn nog volstrekt onduidelijk.