- 9 -
26 april 1984
Bij de toelichting op blz. 7, onder artikel 8, bij ten eerste: het
gezinslidmaatschap in algemene zin:" het eerste lid geeft aan welke groepen
van personen in principe voor het gezinslidmaatschap in aanmerking worden
gebracht; het betreft de echtgenoot, degene met wie de deelnemer samenleeft,
de kinderen en degene die het huishouden van de deelnemer verzorgt."
Onder punt 3:"het gezinslidmaatschap bij alternatieve samenlevingsvormen
sub b. opent de mogelijkheid om als gezinslid toe te laten de partner uit
de alternatieve samenlevingsvorm; een en ander heeft geleid tot een construc
tie zodanig, dat de deelnemer zelf moet verzoeken een partner daarbij te
laten meedoen".
Mijnheer de voorzitter, uit dit alles blijkt, dat de raad een principële
uitspraak doet over de gelijkschakeling van het huwelijk met alternatieve
samenlevingsvormen', onder de dekmantel van een ziektekostenregeling doet
de raad nu een zeer principiële en vergaande uitspraak. Het door God inge
stelde huwelijk en de vorm van het gezin is de hoeksteen van de maatschappij.
Ik kan dit voorstel dan ook niet ondersteunen, want dan zouden we het poli
tiek voeren met de Bijbel in ons vaandel beter achterwege kunnen laten.
Heer VISSER: Ik denk dat de heer Van Garderen een theologische blunder maakt
als hij zegt dat God het huwelijk op deze manier heeft ingesteld. Aartsvader
Abraham, gehuwd met Sarah, haalde op elk moment dat hem goeddunkte Hagar in
huis, waarmee hij beslist geen economische binding had. ik heb eens een
Soester predikant horen zeggen: als ik dominee was in Jeruzalem, dan mocht
koning David geen ouderling worden, want als er één het niet zo nauw nam met
de huwelijksmoraal van het Victoriaanse tijdperk - want daar heeft Van
Garderen het eigenlijk over -
Heer VERHBUS: Heeft dit nog op het stuk betrekking, mijnheer de voorzitter?
Heer EBBERS:Zijn we op de theologische school in Kampen, mijnheer de
voorzi tter?
Heer VISSER: Ik heb spreekrecht, mijnheer de voorzitter, ik begrijp niet dat
ik geïnterrumpeerd word, want zoals de heer Van Garderen zijn mening geeft,
mag ik ook mijn mening geven.
VOORZITTER; Ik heb de heer Van Garderen uitvoerig laten uitspreken, dat geeft
dus anderen het recht om ook te mogen uitspreken en ook een beetje af te
wijken van de misschien zeer strakke regels die u hier gewend zou kunnen zijn.
Bovendien hebben we tijd genoeg en ik vind, als we maar binnen de normen
blijven van fatsoen, dan moet er uitgesproken kunnen worden, als men zich
maar richt op wat er net gezegd is en het niet een heel andere kant uitgaat.
Heer VISSER: Ik ga geen enkele andere kant uit, het gaat erom dat de heer
Van Garderen, met de Bijbel in de hand, beweert dat de raad vanavond een
verkeerde beslissing neemt. Dat bestrijd ik, want ik kan vanuit de Bijbel