- 24 -
13 juni 1985
zich gerealiseerd, maar zij zag geen enkele oplossing in het verminderen van
het aantal leden. Mijnheer Van Brummelen geeft wel aan dat het aantal leden
minder zou moeten zijn, maar hij heeft niet aan kunnen geven op welke wijze,
op welke inhoudelijke gronden, vertegenwoordigers van instellingen niet in
het samenwerkingsverband vertegenwoordigd zouden moeten zijn.
Met dit voorstel om een art. 61-commissie in te stellen wordt de nadrukkelijke
wens gehonoreerd van het samenwerkingsverband om, daar waar nodig, zich direkt
tot de raad te kunnen wenden.
Er is opgemerkt dat een overleggroep, waar het minderheden betreft, beter ge
vormd zou kunnen worden in de vorm van een taakgroep bij de commissie wel
zijnsplanning. Ook dat is lange tijd onderwerp van gesprek geweest toen het
ging om welke vorm het samenwerkingsverband in de toekomst zou moeten hebben,
maar het zou toch een inperking inhouden ten aanzien van de taak die toe
gedicht wordt aan deze commissie minderheden en zou in dat opzicht ook te
beperkt zijn. Na langdurige diskussie binnen het samenwerkingsverband is
er op dit moment niet voor gekozen, hoewel het in de toekomst misschien die
kant op zou kunnen gaan,het is een mogelijkheid die we zeker niet moeten
laten liggen.
Er is gesproken over de portefeuillehouder in de commissie. Ik heb die vraag
zelf nadrukkelijk in het samenwerkingsverband opgeworpen, of men dat nodig
vond. Men zag de betrokken portefeuillehouder graag in die commissie.
Ik denk dat het inderdaad zo is, dat als je in dit geval van een vrij algemene
regel afwijkt, je het dan in het kader van een algemenere benadering zou
moeten passen en niet dit geval geïsoleerd zou moeten bekijken.
Heer BLOM: Voorzitter, ik kan mij voorstellen dat de wethouder de grootte
geen zwaarwichtig argument vindt, maar het gaat meer om de samenstelling.
Het is een inspraakorgaan, waarin die mensen zitten die in ruime mate voor
de minderheden bezig zijn. Dat wil zeggen dat we in de praktijk een heel
gemengd advies krijgen van die mensen waar het om gaat en de mensen die
daarvoor bezig zijn. Dat vind ik eigenlijk een merkwaardige manier van het
construeren van een inspraakorgaan minderheden. Om die reden vind ik het
geen gelukkig voorstel. Ik zou mij erin kunnen vinden als we af zouden spre
ken, dat je het op deze manier tijdelijk doet. Wanneer uit die minderheden
blijkt dat de deskundigen net zo goed adviseurs zouden kunnen zijn als stem
hebbende leden, dan zouden we er nog eens op terug kunnen komen.
Heer VAN BRUMMELEN: Voorzitter, ik heb nog geen exact antwoord gekregen van
de wethouder op de noodzaak van een art. 61-commissie en op het zelf funktio-
neren van de portefeuillehouder in de commissie.
Wethouder KINGMA: Het spijt mij, voorzitter, de vragen van mijnheer Van
Brummelen heb ik wel beantwoord en ik ga niet in herhaling vervallen. De