- 20 -
21 november 1985
uit het werkplan r.o. op dit moment. Overigens schrijft de commissie zelf:
"Het college memoreert dat het diskussiepunt niet is of er strijd is met het
geldende bestemmingsplan, doch of het bestemmingsplan gewijzigd moet worden
om de voorgenomen bouw van de stal mogelijk te maken. Hierbij gaat het vol
gens het college om de principiële vraag of agrarische bedrijven in de
bebouwde kom thuishoren. Gewezen wordt op het feit dat algemeen geaccepteerd
wordt dat deze vraag ontkennend beantwoord moet worden."
Mijnheer de voorzitter, de weigering kan alleen redelijk zijn als andere
belangen zwaarder wegen. Wat zijn dan die andere belangen? Het landschap?
Ik citeer uit het advies 'LaVo' en advies 'LaKwa'; "De situering van de nieuwe
stal ten westen van de bestaande stal en achter de tweede bedrijfswoning be
hoeft geen aanmerkelijke bezwaren op te leveren ten aanzien van de meest
direkt aangrenzende, niet-agrarische bebouwing, gelet op de afstand die in
acht genomen kan worden naar de gegevere van de hinderwet met betrekking tot
de onderhavige norm veehouderij." c.q. "De te bouwen ligboxenstal aan de
westzijde van de bestaande bedrijfsgebouwen is landschappelijk gezien goed
op het erf geplaatst. Ook de hoogte en de nokrichting van het bouwwerk
sluiten aan op de aanwezige bebouwing. Op grond van het voorstaande kan ik
u vanuit mijn disciplines terzake positief adviseren."
Dan misschien de belangen van omwonenden, of planologische belangen?
Ik citeer het advies van de Inspecteur Volksgezondheid: "Alhoewel veebezetting
in het bedrijf is toegenomen, zou voor een bedrijf van de huidige omvang een
hinderwetvergunning overeenkomstig de recente circulaire kunnen worden ver
leend, aangezien de kortste afstand tussen stal en woning volgens uw tele
fonische opgaaf 120 meter bedraagt. Naast de criteria van die in de circulaire
zij opgemerkt dat bevoegd gezag op grond van de huidige hinderwet tevens in
haar beoordeling de verwachte ontwikkeling ten aanzien van eventuele woning
bouw rond de betreffende inrichting moet betrekken. Uit telefonisch bij u
ingewonnen informatie is mij niet van zodanige planologische vastgelegde
plannen gebleken."
Dit zijn de punten waarop de aanvraag beoordeeld dient te worden. De adviezen
zijn door u gevraagd bij de diverse adviesorganen en die zijn allemaal vóór
de aanvrager. Het uiteindelijke standpunt van het college kan ik dan niet
volgen en dat van de beroepschriftencommissie nog minder. Ik citeer: "Wij
stellen vast dat geen der drie genoemde andere belangen zodanig worden ge
schaad dat het belang van mijnheer Lanser en de te bouwen stal daarvoor
moet wijken."In redelijkheid dient de raad het beroep, c.q. verzoek om voor
ziening gegrond te verklaren en de vergunning alsnog te verstrekken.
Wethouder PLOMP: Mijnheer de voorzitter, dit is een voorstel van de commissie
voor de beroepschriften bestemd voor de raad. Wij hebben de afspraak gemaakt