23 oktober 1986 - 14 - het is uit de commissievergadering duidelijk gebleken dat de meerderheid van de raad de voorkeur geeft aan variant I, waarbij het zo is, dat de zaken op het gebied van milieu zoals verwoord in het stuk zouden worden uitgevoerd vanuit de technische optiek via A20 mensdagen en voor wat betreft de juridisch/administratieve kant voor 250 mensdagen. Die twee zaken moeten we in de gaten houden. Op dit moment zijn A00 technische mandagen beschik baar, daar komen we er dus 20 tekort, dat is door de heer Pothuizen al aangekondigd. Het voorstel luidt dat de juridisch/administratieve zijde het aantal dat nu aanwezig is van 160 met 70 wordt opgehoogd, hetgeen een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie, zodanig dat uiteindelijk bij aanname van agendapunt 5 de situatie zo is, dat er met betrekking tot variant I een situatie bestaat dat er A00 mandagen beschikbaar blijven aan de technische kant en dat er 230 beschikbaar komen voor de juridisch/ administratieve kant. Je komt dan in de verhouding zoals in het rapport ook staat aangegeven, dat de technische kant in verhouding tot de juridisch/ administratieve kant 2 1 aangeeft. Gesprekken met de afdeling milieuzaken na afloop van de vergaderingen van de commissie hebben mij de overtuiging gegeven dat op dit moment de mogelijkheden die aanwezig zijn het beste zouden kunnen worden aangevuld door de voorstellen die in agendapunt 5 zijn verwoord. Wat is namelijk het probleem? Als men tot de optimale situatie van variant I zou komen, is via een berekeningswijze aangetoond dat je dan vier uur zou moeten inhuren op een niveau -ik denk dus aan mensen- dat bijzonder moeilijk te vinden is voor vier uur. Dat is naar onze mening en naar de mening van de afdeling op dit moment een probleem. Dat betekent dat als nu voorstel 5 zou worden aangenomen, er in grote lijnen volgens de variant I kan worden gewerkt, waarbij de gedachte is dat uiteraard naar de optimale situatie, die dan ook financiële gevolgen heeft, zou kunnen worden toegewerkt, bijvoorbeeld door in de tijd van de evaluatie die plaats vindt en waar de heer Van den Breemer straks ook naar vroeg -uiteraard is dat akkoord- te kijken hoe met het huidige HUP kan worden gewerkt. Je kunt dan nu uitgaan van de misschien niet heleraaal optimale situatie, waarbij je dus respectievelijk 20 technische en 20 juridisch/administratieve tekort komt, maar je zou dan in de loop van de tijd dat zodanig kunnen aanvullen dat je naar die optimale situatie toekomt. De wens vanuit de afdeling milieuzaken is -en ik neem dat graag over- om in ieder geval de gelegenheid te bieden te kijken hoe men kan inspelen op de wens van de raad om die zaak zo optimaal mogelijk te krijgen. Op dit moment lijkt dat moeilijk, maar men wil graag enige ervaring opdoen met het HUP en men zal uiteraard dan bij een evaluatie, of eerder, als we aan een jaar denken, mededelingen doen met betrekking tot de ervaringen die dan uiteraard geënt zijn op de gedachte in de raad dat men de optimale variant wil. De financiële aspecten zouden dan in de tussentijd ook bekeken kunnen worden. Misschien kan de raad met deze gegevens op dit moment verder. Zo niet, dan is het duidelijk wat het standpunt is. VOORZITTERHet lijkt dan toch verstandig in mijn ogen, ook omdat ik van mijn linker buurman nog hoor dat ook gelet op de verdere voortgang van de werkzaamheden, dat die niet verstoord wordt zoals het gepland is, ook in de zin van de relatie met het rijk waar contacten mee zijn over deze zaak, dat wij wel zouden kunnen overgaan tot het vaststellen van agendapunt 5 in de geest zoals de heer Plomp dat heeft verwoord, met die kanttekening. We hebben daar dan in ieder geval een piket geslagen en dan komt het andere punt nog een keer in de commissie financiën met nadere informatie en ter nadere bespreking. Het lijkt mij dat dat eigenlijk de beste en meest prak tische oplossing is. Heer VAN GELDER: Ik wil daar nog graag op reageren. Ik kan mij vinden in het voorstel van de portefeuillehouder ruimtelijke ordening om te zeggen:

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1986 | | pagina 219