19 februari 1987
- 8 -
Heer MEILOF: Voorzitter, bij dit laatste kan ik mij volledig aansluiten.
Specifiek ook de vraag die eerder gesteld is rond sancties, daar ben ik
erg benieuwd naar en dat zal ook mijn standpunt gestalte doen geven.
Heer VAN ESSEVELD: Wij wachten het antwoord ook even af.
VOORZITTER: Er worden vragen aan het college gesteld, maar het gaat hier
om een voorstel van de beroepschriftencommissie. De beroepschriftencommissie
is dus het eerste aan het woord, hoogstens kan het college in aanvullende
zin daar enige feitelijke zaken nog op toelichten. Maar het is in wezen
een zaak van de beroepschriftencommissie. Dus ik geef graag eerst de gelegen
heid aan de heer Ebbers om te reageren als hij dat wenst.
Heer EBBERS: Dat wil ik graag, voorzitter. Om te beginnen wil ik de heer
Visser iets zeggen met betrekking tot de standpunten van een tweetal leden
die in de beroepschriftencommissie zitten en ook in de commissie ruimtelijke
ordening. We moeten niet vergeten dat op het moment dat dit geval in de
commissie r.o. aan de orde kwam er helemaal niet gesproken werd over het hoe
en waarom, maar het min of meer onverwacht op tafel kwam in de geest van:
er is illegaal gebouwd en daar moet iets aan gebeuren. Als je dat later
goed uitspit en doorspit in een commissie voor de beroepschriften, dan
kun je wel degelijk ondanks die eerder gemaakte opmerkingen in de commissie
r.o. terugkomen op een genomen besluit. Dat wordt mede ingegeven door het
feit dat de besluitvorming rond die uitbreiding nogal wat vertraging heeft
ondervonden. Wanneer in een eerder stadium en veel vlugger een uitspraak
komt over het wel of niet honoreren van een bouwaanvraag dan zou je tot
dergelijke situaties niet eens hoeven te komen. Ik denk dat daar de schoen
wringt. Dat is in eerste instantie wat ik hierop wil zeggen, de overige
opmerkingen zijn min of meer aan het college gericht. Wij stellen nu alleen
maar voor om een voorbereidingsbesluit te nemen, althans te verklaren dat
er een voorbereidingsbesluit genomen wordt en een artikel 19-procedure
te starten. Ik geloof dat dat een legale en goede weg zou kunnen zijn.
Wethouder PLOMP: Mijnheer de voorzitter, de situatie is bekend. Het is
ook volstrekt duidelijk dat er ook in het college bijzonder grote bezwaren
zijn geuit met betrekking tot de handelwijze van de appellant. Daar is
uitgebreid over gesproken en we zijn het erover eens dat het niet kan worden
toegestaan dat er illegaal gebouwd wordt en dat zeker niet kan worden toege
staan dat als er door de appellant een bezoek aan een lid van het college
wordt gebracht en deze hem heeft meegedeeld dat er een collegebesluit zal
worden genomen over het al of niet toestaan van hetgeen is gebeurd, dat
hij vooruitlopend op het collegebesluit maar vast wat materiaal op de juiste
wijze gaat neerzetten, wat er op neerkomt dat hij in feite vast begint
te bouwen. Dit kan niet. Als dan op een gegeven ogenblik door bouw- en
woningtoezicht wordt geconstateerd dat hier iets mis is, dan is het zo
dat het college zo snel mogelijk daarop ingrijpt en dat bouw- en woning
toezicht ook opdracht heeft om zo snel mogelijk zaken te rapporteren. Dat
zij vooraf gesteld. Verder is het zo dat op een gegeven ogenblik toen de
situatie liep, appellant in beroep was gegaan bij de Raad van State, dat
ook in een gesprek met mij, toen hij in beroep ging, aan de orde heeft
gesteld. Daarbij bleek dat wij op dat moment zouden hebben kunnen ingrijpen.
Wij hebben na lange aarzeling in de commissie, de interne commissie waar
ik voorzitter van ben en waar ambtenaren ook lid van zijn, besloten om
dat niet te doen maar even af te wachten wat de Raad van State zou doen.
We zijn achteraf blij dat we op dat moment niet hebben ingegrepen, hoewel
de politie klaar stond en gemeentewerken was gewaarschuwd. De zaak werd
inderdaad geschorst. We hebben op dat moment dus een mogelijke claim ontlopen.
Als we in eerste instantie de zaak inderdaad hadden laten afbreken, dan