16 juni 1988
- 27 -
hierop neer komt dat de fracties van CDA en WD unaniem met het voorstel
meegaan en dat de andere fracties enige vragen hebben gesteld, met name
voor wat betreft de plek. Zo is gezegd door de fractie van D'66: is er een
plek denkbaar aan Klein Engendaal? Er is verder gesproken over de
onderbouwing van het gevraagde krediet. Ik denk dat dat de hoofdzaken
waren. De meerderheid van de raad gaat dus akkoord met het voorstel van het
college
VOORZITTERVoordat de discussie verder gevoerd wordt, stel ik voor de
brief van de PvdA aan de raad van 15 juni bij de discussie te betrekken en
de nadere brief van het college zoals die op 15 juni nog is verzonden, wat
dus nu ook betrokken is bij de discussie in de commissie r.o.
Heer VAN GELDER: Voorzitter, ik wou graag een ordevoorstel doen met
betrekking tot dit punt. Dat voorstel luidt in het kort dat wij u, c.q. de
raad zouden willen verzoeken om dat voorstel niet te behandelen op dit
moment. Ik zal u zeggen waarom wij denken dat dat een verstandige
beslissing zou zijn.
Ik stel vast dat het voorstel beslist niet compleet is, dat het voorstel
als zodanig ons op het laatste moment vlak voor het weekend heeft bereikt.
Het moet dus haastig, er wordt een druk op de besluitvorming gelegd die
niet nodig was. Wat is namelijk het geval? Al veel langer speelt uiteraard
in de discussies over sluiting van het natuurbad, de vervangende
zwemvoorziening. Dat werd manifest, naar onze mening, in januari 1986 toen
we een initiatiefvoorstel hebben ingediend dat in maart 1986 is behandeld.
Toen is eigenlijk voor het eerst namens het college genoemd het bestaan van
een ambtelijke werkgroep die zou werken aan een rapport waarin de
uitgangspunten voor de nieuw te realiseren zwemvoorziening zouden staan,
na verkoop van het Soester Natuurbad. Toen werd nog een beetje gedacht in
termen van een overdekte zwemvoorziening. Nadat er verkiezingen waren
geweest en er een beleidsprogramma kwam waarin toch duidelijke uitspraken
stonden over de positie van de open zwemvoorziening, langzamerhand
evaluerend naar ook de gedachte dat er een open zwemvoorziening zou moeten
zijn. In november 1986, bij de begrotingsbehandeling 1987, is door onze
fractie een vraag gesteld naar de voortgang van de werkzaamheden van de
werkgroep. Door het college is toen geantwoord dat er duidelijkheid moet
zijn: "Voor 1 januari 1988 zal de haalbaarheidsstudie voor wat betreft het
overdekt zwemmen ook moeten zijn afgerond." Dan volgen er nog een aantal
opmerkingen, maar het is toch belangrijk om die datum vast te stellen. Op
16 november 1987, tijdens de begrotingsbehandeling, stellen wij dezelfde
vraag en antwoordt het college dat "binnenkort -dat is dan december- het
betreffende voorstel van de ambtelijke werkgroep gereed zal zijn." Maar dan
praten we dus eigenlijk al dat de discussie op tafel ligt -en daarvoor was
het natuurlijk bij de betrokkenen ook wel bekend- over een periode van
bijna twee jaar. Wat gebeurt er vervolgens? Het rapport van de ambtelijke
werkgroep komt in het bestuur van de Stichting Zwembaden en het bestuur
wijst dat rapport af, zegt: het is niet compleet, het is geen goed rapport,
minstens geen financiële onderbouwing. Voor zover ons bekend, gebeurt
hetzelfde binnen het college. Dan is het stil met betrekking tot het
rapport van de ambtelijke werkgroep. Maar ik stel wel vast dat dus wat in
het beleidsprogramma van het college is afgesproken dat er zo'n rapport
kwam, dat kennelijk een rapport van de vereiste kwaliteit in de periode
niet geproduceerd kan worden. In 1988 hebben we de discussie over de
verkoop van het natuurbad en op dat moment wordt ook door onze fractie
weer de vraag gesteld hoe het nu zit met de vervolgvoorziening. Het is
bekend dat wij toen gezegd hebben: zolang daar geen enkel uitzicht op is,
dat wij niet zeker weten dat het ook de bedoeling is om een overdekte