4
geval gedurende lange tijd geen enkele mogelijkheid meer zou zijn om het
Bremeentje door te trekken. Dat heeft niets te maken met een ommezwaai of het op
fluwelen kussens zitten, dat is gewoon de realiteit.
Heer BEIJEN: Voorzitter, nog duidelijker dan het CDA hebben wij in de commissie
r.o. ons standpunt weergegeven. We hebben er nu geen behoefte aan om dat nog een
keer uiteen te zetten. De discussie over het Bremeentje is meerdere keren zeer
uitvoerig aan de orde geweest. Waar wij ons eerst afwachtend hebben opgesteld,
hebben wij vooruitlopend op dit landinrichtingsplan, dit herinrichtingsplan
duidelijk ons standpunt kenbaar gemaakt. Het Bremeentje moet, alles overwegende,
naar onze mening worden doorgetrokken.
Wethouder PLOMP: Mijnheer de voorzitter, ik heb eigenlijk weinig toe te voegen
aan hetgeen al in de stukken is verwoord. Het collegestandpunt is in eerste
instantie in de commissie behandeld. Dat is uiteraard gebeurd in het kader van
eerdere besprekingen rond de onderwerpen die genoemd zijn, waaronder dat
Bremeentje. Ik heb in de commissie geconstateerd dat de meerderheid van mening
was dat onder andere het bezwaarschrift van het college tegen het Bremeentje
door de meerderheid niet werd ondersteund. Ik moet dus concluderen dat de 7.
meerderheid van de raad in principe eigenlijk toch wel voor doortrekking van het
Bremeentje is. Ik kan geen andere conclusie trekken.
Heer VAN GELDER: Even los van de inhoudelijke argumenten, ik proef uit het 8.
antwoord van de wethouder dat het college in feite nog het standpunt handhaaft
dat in het raadsvoorstel is vastgelegd en dat het alleen zo is dat, gelet op het
advies van de commissie, het raadsvoorstel is teruggetrokken. Ik trek daaruit de
conclusie dat als zodanig inhoudelijk, nu het weer aan de orde is, het college 9.
niet afwijzend staat ten opzichte van het ingediende initiatiefvoorstel. Is dat
juist?
Wethouder PLOMP: Mijnheer de voorzitter, ik denk dat de heer Van Gelder iets
verkeerds proeft.
10
11
Heer VISSER: Dat begrijp ik niet, dan krijg ik toch een vieze smaak in mijn
mond. Als het college een week geleden nog van mening was dat dit bezwaarschrift
ingediend moest worden, en nu voor een minderheid van deze raad kennelijk dat 12
Bremeentje toch doorgetrokken moet worden. Ik reken eigenlijk op de steun van
het college als wij voorstellen dit bezwaarschrift alsnog in te dienen. Ik hoop
dat het college niet net als het CDA van de ene week op de andere omzwaait.
Daar wou ik toch nog even op ingaan. Als de heer Verheus zegt dat het in
november zo gesteld is door het CDA, dan merkt de heer Beijen terecht op dat
meerdere keren dit ter discussie is geweest en in al die eerdere keren was het 13
CDA ook van mening dat het Bremeentje niet doorgetrokken moest worden. Dus wat
de heer Verheus dan zegt over november, dat slaat inderdaad alleen op die land
inrichtingsplannen. Waarvan je dan toch kunt afleiden dat het CDA duidelijk
een belangengroep is en niet boven die belangen staat die het landschap zo node
moet hebben, die steun om te bewaken wat wij behoren te bewaken. Dat moet de 14
heer Van den Breemer weten, maar hij is er helaas niet om deze discussie aan te
gaan. Ik reken eigenlijk op u, dat u ons steunt.
15
Heer VERHEUS: Mijnheer de voorzitter, ik wil nog even reageren op wat de heer
Visser zegt. "Van de ene week op de andere", zo simpel ligt het natuurlijk niet.
Hij heeft ook verwezen naar het verkiezingsprogramma. Een verkiezingsprogramma
is natuurlijk geen statisch geval. Het is bovendien zo dat sinds het moment dat
het verkiezingsprogramma waar de heer Visser het dan over heeft, vastgesteld is,
de situatie natuurlijk danig is veranderd in het kader van dat landinrichtings- 16
plan. Als de heer Visser dan zegt: je kunt wel zien dat het een belangengroepe
ring is, dan laat ik die woorden voor zijn rekening. Hij moet natuurlijk wel met