namelijk dat in de brief van 8 februari, waarin u zich niet heeft verzet tegen het voorgestelde pakket maatregelen van Rijkswaterstaat, uw mening toch wel bijzonder voorbarig was. Wanneer u toen eerst met ons had overlegd, wanneer u toen deskundige adviezen had ingewonnen over hoe we het spel hadden moeten spelen, dan hadden we nu de woorden van mevrouw Stekelenburg niet hoeven aanhoren om weer de zaak open te moeten breken, om opnieuw gesprekken te starten, om uw uitlatingen terug te nemen. Ik vind dat dat vanavond toch wel ondergesneeuwd wordt. Ik vind dat u voortaan wat meer voor de burgers van Soesterberg op moet komen. Wethouder PLDMP: Mijnheer de voorzitter, er zijn een aantal punten genoemd. In de eerste plaats het feit dat het goed zou zijn om de Inspecteur formeel te vragen bij proces verbaal de geluidsbelasting vast te stellen. Ik denk dat het college dat ook in de brief van 15 maart al heeft aangekondigd en dus uiteraard akkoord gaat met dat punt. Vervolgens de opmerking dat de minister van V.R.O.M. verzocht moet worden zijn besluit tot vaststelling van de grenswaarde van 7 oktober 1986 te herzien. Ook dat is een zaak die wij als college op 22 januari aan de minister hebben geschreven en ook op dat punt denk ik dat wij de voorstellen zoals die van de zijde van mevrouw Stekelenburg en door anderen gevolgd hier zijn genoemd, kunnen volgen. Het overleg met Rijkswaterstaat voortzetten, heropenen. Ik denk dat dat juist is om dat te doen. Het inschakelen, het blijven inschakelen van onze raadsman op dit terrein. Ik denk dat dat een verstandige zaak is, zeker nu we dit advies hebben gekregen dat duidelijk blijk geeft dat er met kennis van zaken wordt geadviseerd. Dus ook dat moeten we gaan doen, denk ik. Wat betreft de opmerkingen die betrekking hebben op mogelijke claims van particuliere zijde, denk ik, mijnheer de voorzitter, dat het verstandig is om daar eerst in het college ons over te beraden, ook in het kader van de opmerkingen die onze adviseur daarover heeft gemaakt. Ik zou daar dus verder hier geen uitspraak over willen doen. Alleen wel, dat we in het kader van de uitspraak van onze adviseur daar in het college ons nog over zullen beraden. Mevrouw STEKELENBURG: Voorzitter, een korte reactie. Ik hoor de wethouder niet helemaal bevestigen dat hij de toezeggingen die gedaan zijn in de brief van 8 februari zal herroepen bij de clubs waar hij toen mee aan tafel gezeten heeft. Wethouder PLOMP: Voorzitter, ik dacht dat in mijn betoog ingesloten was dat wij in het overleg dat wij zullen hebben, wij uiteraard ook dit soort zaken moeten meenemen. Anders denk ik dat het overleg niet in die geest gevoerd wordt zoals u en de raad dat wensen. Mevrouw STEKELENBURGVoorzitter, ik hoor niet zo duidelijk dat de wethouder zegt wat ik bedoel. Ik zou dat toch anders geformuleerd willen zien. Wethouder PLOMP: Voorzitter, het gaat hier niet om de wethouder, het gaat hier om het college. Ik heb hier namens het college antwoord gegeven en ik heb u namens het college gezegd dat wij in de geest van uw opmerkingen het overleg in zullen gaan. Ik denk dat dat voldoende moet zijn. Mevrouw STF.KET.FNBURGWat mij betreft is dat niet voldoende, omdat in die brief van 8 februari heel nadrukkelijk door het college met de andere partijen een afspraak is gemaakt. Die afspraak is ondertekend door het college. Wat ik nu vraag van u is: wilt u dat herroepen? Ik denk dat de raad daar dan een uitspraak over moet doen, omdat u anders wel praat met Rijkswaterstaat, en zij zullen niets hebben tegen praten met elkaar, mar het gaat er duidelijk om dat u in dat gesprek zegt: wat wij toen gesteld hebben, dat trekken we nu terug en het doel

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1988 | | pagina 62