20 april 1989
- 36 -
Oud-Soest. De commissie merkt op dat in bijzondere gevallen ook
tussentijds bijzondere gevallen bij de behandeling van de voorjaarsnota
incidentele uitgaven worden gedaan. De commissie is van mening dat het
hier gaat om de beleidsvraag of wij bereid zijn voor een gezonde
exploitatie van het museum te zorgen door de vaste lasten te subsidiëren.
Niet alleen sympathie, maar dan ook sympathie om durven zetten in daad. Ik
zou gebruik willen maken van mijn spreekmogelijkheid om er bij de diverse
fracties nog eens op aan te dringen om dat dan ook te doen in de lijn zoals
later in dat raadsvoorstel staat vermeld.
Heer POTHUIZEN: Even voor de helderheid, mijnheer Baks. U leest in het
advies van die commissie denk ik niet een inhoudelijke mening van de
commissie
Heer BAKS: Nee hoor, dat klopt.
Heer POTHUIZEN: Dan is het dus aan de wijsheid van iedere fractie hier
overgelaten!
Wethouder MENNE: Voorzitter, ik kan kort zijn. Mevrouw Blommers houdt voet
bij stuk voor wat betreft de aansluiting dependance publiekszaken. Ik denk
dat ik daar verder niet op inga, er moet dan zo maar even worden gestemd.
Voor wat in eerste instantie mevrouw Gerritse zei en haar tweede poging die
ze pleegde om een voorstel van het college te krijgen, dat getuigt wel van
enige slimheid. Maar we moeten toch hierop zeggen dat het zou betekenen dat
wij nu dan toch nog een toezegging zouden doen om een voorstel aan u voor
te leggen al dan niet bij de behandeling van de begroting. Ik neem aan dat
u dat bedoelde. Dat zou dan via een omweg toch nog hetzelfde betekenen en
dat kunnen we dus niet doen.
Voor wat betreft hetgeen de heer Baks heeft gezegd, denk ik dat ik even de
discussie afwacht bij het betreffende agendapunt.
Wethouder KINGMA: Los van de typische financieel technische begrotingskant
die mijn collega Menne heeft genoemd, denk ik dat het toch verstandig is om
nog even te reageren op de voorstellen, voor wat betreft enige inhoudelijke
aspecten. Ik wil nog een keer duidelijk aangeven dat als het om Oud-Soest
gaat, bij de behandeling van de begroting 1989 voor iedereen helder was aan
de hand van de begroting van Oud-Soest dat 16.500,- voor 1989 uitstekend
was. Ik denk dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat dat oordeel op
dit moment gewijzigd zou moeten zijn en ik denk dat de conclusies door mijn
collega namens de rest van het college hieraan verbonden, terecht zijn.
Datzelfde geldt voor datgene wat over de maatschappelijk werker bij de
C.M.D. is genoemd. Ik denk dat ik er toch op moet wijzen dat dit soort
voorstellen het gevaar in zich houden dat op het moment dat het college
daar om begrotingstechnische en procedurele argumenten nee tegen moet
zeggen, allicht naar buiten toe de indruk wordt gewekt alsof het college
inhoudelijk tegen die voorstellen zou zijn. Dat is op zich niet het geval.
Maar ze zijn op dit moment gepikt uit een grote verzameling voorstellen.
Dat komt ons onevenwichtig voor en is op het verkeerde moment gedaan. Ik
denk dat het in ieder geval te betreuren valt als u dit soort handelwijzen
zou plegen. Dat lijkt mij niet terecht, dat is uitermate selectief. Ik denk
dat het thuis hoort bij de begrotingsbehandeling om dat soort dingen dan op
een zorgvuldige wijze te kunnen wegen ten opzichte van al die andere
prioriteiten, ook waar het prioriteiten betreft in de sector waar ik
binnen het college de eerste verantwoordelijkheid voor heb. Ik vind het wat
dat betreft niet evenwichtig dat u er op dit moment mee komt.