22 juni 1989
- 9 -
VOORZITTER: Dan is nu het woord aan de gemeentesecretaris, de heer De Kam.
Heer DE KAM: Mijnheer de voorzitter, mevrouw Scholten, dames en heren. Er
moet wel iets buitengewoons aan de hand zijn, wil een gemeentesecretaris
ook voor anderen dan u, voorzitter, hoorbare wijze zijn stem in een
raadsvergadering laten horen. Dat buitengewone is gelegen in uw afscheid en
in uw uitdrukkelijke wens dat bij het officiële gedeelte daarvan ook de
medewerkers van de ambtelijke organisatie worden betrokken. Met die wens
geeft u uitdrukking aan uw opvatting dat de bestuurlijke en ambtelijke
organisatie wel zijn te onderscheiden, maar toch behoren tot dat geheel, de
eenheid die Soest in bescheidenheid mag dienen. Wij stellen het in ieder
geval, als medewerkers van de ambtelijke organisatie, bijzonder op prijs op
deze wijze bij uw afscheid betrokken te zijn.
Met vele van de medewerkers in de ambtelijke organisatie hebt u de
afgelopen negen jaar samengewerkt. De herinnering aan u en de waardering
voor u zal afhankelijk van de ervaringen van persoon tot persoon
verschillen. Algemeen is echter het respect voor de gedreven wijze waarop u
zich voor de belangen van Soest hebt ingezet en tot die belangen rekende u
ook de belangen van het personeel van de gemeente Soest. Daarvoor zeg ik u
hartelijk dank. Wij hopen dat uw opvolgster op haar wijze er blijk van zal
geven die belangen mede te dienen.
De aard van uw werkzaamheden en die van de werkzaamheden van het personeel
brachten met zich mee dat u met sommige ambtenaren, beleidsmedewerkers meer
contact had dan met anderen. In die contacten was u bepaald niet altijd
gemakkelijk. U respecteerde op grond van de liberale gezindheid zoals u die
interpreteerde, het recht van ambtenaren op een vrije en onafhankelijke
advisering, maar op grond van diezelfde interpretatie wenste u wel vooraf
te bepalen hoe dat onafhankelijke advies eruit zou moeten zien. Dat wil
niet zeggen dat u niet openstond voor openhartige en welgemeende kritiek.
Met de wijsheid die u eigen is, verwerkte u die kritiek op een zodanige
wijze dat de critici zich afvroegen: waar is ze gebleven?
Voorzitter, in uw contacten met de medewerkers, maar niet alleen met hen,
straalde u ook altijd iets uit van wat ik nu maar zal noemen een P.S. Er
zijn, dames en heren, van die instanties en personen die de belangrijkste
boodschap altijd in een postscriptum van een brief vermelden. Tot dat soort
behoort de burgemeester niet. Zijn geschreven en gesproken woorden waren
als het ware een lange P.S. waarmee zijn wezen en de uitdrukking daarvan
samenvielen. In die lange P.S. zaten vele boodschappen vervat, teveel om nu
op te noemen. Enkele wil ik belichten.
De eerste boodschap die u uitstraalde in de richting van uw medewerkers
was: bedenkt wel, mensen, Soest heeft veel van nature, maar het mist
allure. Het eerste deel van die zin is waar, het tweede deel is een
vergissing uwerzijds. Soest heeft namelijk wel degelijk allure, de allure
van een groot dorp. En als ik de politici goed heb begrepen, wil men dat
ook in belangrijke mate zo houden. Dat het niet de allure was die u zocht,
hebben ze inmiddels in Den Haag ook begrepen.
De tweede boodschap die u uitstraalde -en andere sprekers hebben daar ook
al op gewezen- was: "Er moet een nieuw raadhuis komen en wel op de Dalweg!"
Bij een eerdere gelegenheid heb ik u al eens vergeleken met een Romeinse
senator die in de Romeinse senaat zo in de eerste eeuw na de jaartelling
elke redevoering placht af te sluiten met de woorden: "En toch ben ik van
mening dat Carthago verwoest moet worden" en dat bleef zeggen, ook nadat
Carthago al verwoest was. Ik sluit niet uit dat men in Arnhem op
onverwachte momenten te horen zal krijgen: "Ik vind dat er een nieuw
raadhuis moet komen en wel aan de Dalweg!"
Voorzitter, wat betreft het personeel is het zo, dat wij de komst van het