29 juni 1989 - 30 - Dat is een lijn die het college vasthoudt. Nu zegt u: is er dan toch niet een mogelijkheid om artikel 61 in te voeren, zodat er dus gedecentraliseerd bestuurd kan worden, of een adviescommissie. Zover zijn wij in deze vierjarige periode nog niet, maar misschien bij de aanvang van de volgende vier jaar dat we daar in zijn algemeenheid eens over kunnen spreken. VOORZITTER: Mag ik aannemen dat de heer Menne in eerste instantie de beantwoording beëindigd heeft? Dan gaan we nog even het rijtje langs. Heer MEILOF: Dank u. Ik moet mij eerst even nader verklaren. Wie begreep mij nu niet precies, de heer Baks of de heer Menne? Dat was de heer Menne. Hij heeft mij niet begrepen in mijn verhaal. Hij probeerde mij duidelijk te maken, wat vergoeilijkend: mijnheer Meilof, het is nu eenmaal openbaar onderwijs en daar is alles wat anders dan u dat zou willen en daarom vinden we dit goed, dat roldoorbrekende onderwijs. Ik wil het u op een andere manier duidelijk maken. Stel nou dat wij het in ons hoofd zouden krijgen in Soest dat we de kinderen, om ze toch nog een beetje wijs te maken, de gereformeerde dogmatiek zouden willen gaan onderwijzen en dat willen we als een van die zes prioriteiten stellen. Als dat hier zou staan, zou ik tegen stemmen, dan zou ik zeggen: dat is niet goed. Het is openbaar onderwijs en dat is niet de bedoeling dat we daar vanuit een bepaalde denkwijze, vanuit een bepaalde identiteit, vanuit een bepaalde richting onderwijs gaan geven waar een bepaalde opvoedende werking van uitgaat, dus vanuit een bepaalde filosofie of godsdienst. Daar gaat het mij om. Dit roldoorbrekende onderwijs komt voort uit een zeer specifieke filosofie. Die filosofie wordt door een redelijke hoeveelheid Nederlanders gedragen, maar is niet de filosofie die gewoon in Nederland de erkende denkwijze is. Dan past zij ook niet als verplichtend in het openbare onderwijs, dan past zij ook niet als dé vorm, zo van: dat is de richting waarin wij de kinderen moeten onderwijzen. Om die reden vind ik dat het eruit moet. Niet omdat ik tegen roldoorbrekend onderwijs ben, want ik zou er ook tegen zijn als de gereformeerde dogmatiek onderwezen werd aan de kinderen, terwijl ik dat misschien best nuttig voor ze zou vinden. Mevrouw TOMASSEN: Mijnheer de voorzitter, ik word er een beetje moe van, hoor. Ik heb het u al twee keer uit proberen te leggen. Ik zal het nog één keer doen, want u begrijpt mij ook niet, mijnheer de wethouder van onderwijs. Ik had het over een mentaliteitskwestie. Hoe gaan wij met de commissie minderheden en de adviezen van de commissie minderheden om? Wethouder MENNE: Heel goed, heel goed! Mevrouw TOMASSEN: Mag ik even uitpraten? U hoeft mij echt de plusjes en de minnetjes niet uit te leggen, hoor, want die begreep ik al. Dat heb ik u al eerder laten weten, maar het gaat gewoon om de mentaliteit. Het stoort ons dat u van al die adviezen van de commissie minderheden niets overneemt. Ik ben blij dat u een gesprek heeft gehad met die commissie en ik hoop dat u dat eens wat vaker doet. Mevrouw MEIJER: Het is nu juist zo fijn dat het een losbladige nota is en dat je er allerlei veranderingen in kan brengen, zoals bijvoorbeeld een tweehoofdige schoolleiding of bijvoorbeeld een artikel 61. Dat zijn allemaal dingen die nog in de komende tijd gaan spelen. De nota staat niet weer voor 10 jaar vast, zoals de vorige nota. Dit wordt een nota die ieder jaar geëvalueerd en aangepast wordt. Heer POTHUIZEN: Nog even de angst van de heer Menne wegnemen voor wat de

Historische kranten - Archief Eemland

Notulen Raad Soest | 1989 | | pagina 205