18 april 1991
- 37 -
verkondigen en te vertellen dat het mij zinnig zou lijken om niet een
meerderheid of zoals het hier staat een driekwart meerderheid een
beslissing te laten nemen, maar bijvoorbeeld zoals de heer Pothuizen zegt
een minderheid. Dit voorstel heeft dan ook voor een deel de steun van mijn
fractie. Een ander deel twijfelt en zegt het met het collegevoorstel eens
te zijn om op een later tijdstip te bezien of er mogelijkheden liggen. Ik
vind het jammer, ik had graag met de vernieuwing meegegaan.
Heer ZWAANENBURG (CDA): Voorzitter, tijdens de commissie a.b.z. heb ik,
naar ik stellig meen, met name de heer Pothuizen duidelijk gemaakt dat hij
niet zo bedroefd moet zijn. Hij heeft vanavond nog eens gezegd: de
uitgestoken hand. Het CDA heeft die uitgestoken hand wel degelijk geboden
en heeft nadrukkelijk gezegd dat het initiatiefvoorstel van D66 een aantal
uiterst aanbevelenswaardige punten bevat en dat wij ons daar overwegend mee
kunnen verenigen, maar dat het juist jammer is -gelijk het college ook
stelt- dat de procedure om daartoe te komen nu juist een hinderpaal is. Ik
ga me nu niet verdiepen in percentages, maar ik hoop dat D66 zich daarover
nog eens beraadt, over het principiële goede voorstel, waarop wij positief
hebben geantwoord en nog eens een keer komt met voorstellen ter discussie
over de procedure. Dan zal ze ervaren dat ook dan zinvol met het CDA te
overleggen zal zijn. Natuurlijk, wij zijn wel stellig van mening dat het
niet persé een minderheid kan zijn die daartoe een besluit kan nemen. Wij
vinden dat daarmee juist de democratische bepalingen toch wel in gevaar
worden gebracht, mogelijk zelfs uitgehold. Maar zo zwart als de heer
Pothuizen het ziet? Ik denk dat het op zich helemaal nog niet zo ernstig is
en dat we ongetwijfeld in de toekomst daarover nog wel kunnen praten. De
verleiding is groot om op een aantal uiterst zinvolle punten die de heer
Pothuizen naar voren heeft gebracht, in te gaan. Maar ik denk dat het op
dit moment niet de plaats is en zeker ook niet de tijd. Maar het CDA houdt
zich daarvoor aanbevolen om daaromtrent nog eens van gedachten te wisselen.
Wij blijven bij het standpunt dat we ook in de commissie a.b.z. naar voren
hebben gebracht: een uiterst goed initiatiefvoorstel dat mogelijkheden
biedt, maar de procedure om daartoe te komen, daar zijn wij zonder meer
tegen
Heer MEILOF (GPV/SGP/RPF): Voorzitter, hier zit de gemeenteraad van Soest,
het bestuur van Soest voor u en dat bestuur dat voelt zich soms wat
armlastig, wat bang. Dan gaan ze dingen bedenken om op zo'n manier naar de
burger te luisteren dat ze die besluiten die werkelijk verstrekkende
betekenis hebben voor de toekomst van Soest niet meer zelf helemaal
behoeven te nemen, maar in ieder geval op zo'n manier te kunnen nemen dat
ze daarmee vooral de burger zelf hebben laten spreken en niet vanuit hun
brede verantwoordelijkheid zijn gaan spreken. Het grootste probleem dat ik
hiermee heb is dat kijkend naar inspraakavonden, kijkend naar avonden
waarin B&W met burgers spreken, erg veel burgers gelukkig mee willen denken
in Soest met de zaken van het beleid, maar dat toch heel opvallend is dat
burgers die inspreken en meedenken daar vooral zitten voor hun persoonlijk
belang, voor hun concreet en direct belang, voor hun woongenot in hun
omgeving. Dat vind ik één van de grote gevaren van het referendum. De
burger laat ons hier zitten om als vertegenwoordigers van de bevolking zo
objectief mogelijk te oordelen, vanuit zoveel mogelijk informatie,
informatie die niet alleen op dat moment voorhanden is, maar informatie die
in de loop der tijd ontstaan is en zo beleidslijn uitstippelt. Op het
moment dat er werkelijk zware beslissingen gaan vallen, die bijvoorbeeld
met een belangrijk element als verkeersbeleid te maken hebben, of met
verdere mogelijkheden van uitbreiding van huisvesting in de toekomst, dat
we dan gaan zeggen: laten we nu vooral de burger laten spreken, want dit is