21 februari 1991
- 16 -
de bouw van een garage c.a. op het perceel de Paltz 2.
VOORZITTER: Dames en heren, u heeft ermee ingestemd dat de heer Van Loon
thans zal inspreken. Het gaat over de agendapunten 19 tot en met 24. Nu zou
het in theorie mogelijk zijn dat hij per agendapunt drie minuten inspreekt.
Ik heb even met hem contact gehad, hij heeft zijn verhaal zodanig
gebundeld, dat ik u voorstel ermee in te stemmen dat hij in één keer zijn
verhaal houdt dat ongeveer vijf minuten zal duren, voor de agendapunten 19
tot en met 24. Omdat het over hetzelfde perceel gaat, lijkt mij dat juist.
Ik stel voor dat u daarmee instemt.
Heer VAN LOON: Mijnheer de voorzitter, dames en heren. Ik wil in het
spreekrecht nu enige wijzigingen, in het bijzonder nieuwe feiten en
omstandigheden aan de orde stellen die bij de behandeling door de Commissie
voor de beroepschriften op 30 maart vorig jaar niet aan de orde zijn
geweest en daarna zijn gebleken. Ik zal trachten geen misbruik van het
spreekrecht te maken en mij thans beperken tot in hoofdzaak enige algemene
opmerkingen.
Ik sta hier als advocaat van H.S. Hendrikse Zn. B.V. in verband met een
aanvraag voor twee aanlegvergunningen en als advocaat van mevrouw Raatjes
terzake van vier bouwvergunningen die zij heeft aangevraagd.
In de eerste plaats een feitelijke rechtzetting met betrekking tot
agendapunt 19waar in de aanhef is geschreven dat het gaat om het
verharden van een oprijlaan naar de Paltz 2. Het gaat niet zozeer om die
oprijlaan naar de Paltz 2 doch om de oprijlaan van het totale landgoed De
Paltz
Er zijn sedert 30 maart 1990 twee nieuwe feiten en omstandigheden naar
boven gekomen waaromtrent ik mij niet eerder heb kunnen uitlaten. In de
eerste plaats het oordeel van Gedeputeerde Staten van 27 november
jongstleden, waarbij goedkeuring is onthouden aan het bestemmingsplan le
herziening Landelijk Gebied en in de tweede plaats de plaatsing op de
voorlopige monumentenlijst van het koetshuis op de Paltz 2 op basis van de
inventarisatie historische bebouwing gemeente Soest. Ik zal hierna meer de
nadruk leggen op de inventarisatie dan op de voorlopige monumentenlijst
zoals u zo direct uit mijn verhaal hopelijk zult kunnen opmaken.
Ik kom even terug op het oordeel van Gedeputeerde Staten en de motiveringen
daarvoor van 27 november 1990. Die motiveringen en het oordeel zijn door de
commissie weliswaar voor een deel genoemd, maar dit is door appellante
zeker niet meer besproken. Daar was ook geen gelegenheid meer voor.
Gedeputeerde Staten hebben de werkzaamheden op het perceel in het algemeen
geplaatst in cultuurhistorisch perspectief en daarbij zijn GS uitgegaan van
een beschrijving van het landgoed die was neergelegd in de toelichting op
het ontwerp-bestemmingsplan. Die beschrijving is echter niet volledig en
niet juist. Dat is ook erkend door GS op basis van het advies van de PPC,
die met zoveel woorden ook hebben gesteld: de bestemming multifunctioneel
bosgebied dekt de lading daar niet geheel. In het bijzonder die opmerkingen
van Gedeputeerde Staten hebben appellante ertoe gebracht om de cultuur
historische situatie van het landgoed nauwgezet na te gaan. Daarbij zijn
wij dan gestuit op de inventarisatie historische bebouwing gemeente Soest
1988. Die inventarisatie is de laatste weken natuurlijk nadrukkelijk naar
voren gekomen door de bekendmaking van de voorlopige monumentenlijst,
waarop het koetshuis voorkomt. De inventarisatie was dus niet verwerkt in
de toelichting op het ontwerp-bestemmingsplan en is ook niet door de
Commissie voor de beroepschriften in de overwegingen meegenomen.
Toegegeven kan natuurlijk worden dat ook dezerzijds daarop niet was
gewezen, doch appellante en ook mij was het eenvoudig niet bekend dat het
landgoed De Paltz op die inventarisatie voorkwam totdat wij onderzoek zijn