17 juni 1993
- 10
We hebben daar in de vraagstelling rekening mee gehouden.
1. Is het college met ons van mening dat de raad bij de vaststelling van
het onderhavige bestemmingsplan heeft uitgesproken in meerderheid tegen
de aanleg van een speelveld op genoemde locatie te zijn?
Ja. Dat gebeurde op 21 februari 1991.
2. Is het college van ons van mening, dat opnieuw tijdens de discussie in
de juni-vergadering van de commissie ruimtelijke ordening c.a. bleek dat
een meerderheid van de daar vertegenwoordigde partijen de discussie over
genoemde locatie niet wenst te openen en tegen de aanleg van een speel
veld of het plaatsen van speelattributen is?
Tijdens de juni-vergadering van de commissie ruimtelijke ordening waren de
raadsleden niet op de hoogte van de brief van de heer Van der Boon -hij zit
in uw envelop inmiddels- die verwijst naar een uitspraak van Gedeputeerde
Staten van 24 september 1991 -dat is dus zeven maanden later- die zijn
bezwaarschrift met 123 handtekeningen deels gegrond verklaren en stellen:
"Het staat het gemeentebestuur dan vrij om af te wegen of een speelgelegen-
heid past binnen de resterende doelomschrijving openbaar groen"Tevens is in
het kader van de weerlegging van de bezwaarschriften door de provincie door
de gemeente de bereidheid uitgesproken, in overleg met een afvaardiging van
de bewoners, te bekijken in welke vorm er behoefte bestaat aan een speel-
gelegenheid. Die afweging hebben wij thans gemaakt. Ook over het verzoek van
de heer Eijbersen en de zijnen ten aanzien van het plantsoen op de hoek
Beetzlaan/Schrikslaan. Zie hierover ons collegebesluit van 20 april.
3. Is het college het met ons eens dat de raad het hoogste gezagsorgaan
binnen de gemeente is?
Eh, ja.
4. Is het college met ons van mening dat het college of afzonderlijke
collegeleden zich neer dienen te leggen bij een raadsuitspraak?
Ja.
5. Wenst het college zich neer te leggen bij de commissie-adviezen in
deze kwestie?
Ja, natuurlijk. En zeker als zo'n commissie-advies is gebaseerd op een
gefundeerd collegevoorstel, geagendeerd voor een commissievergadering
ruimtelijke ordening met daarbij een concept-antwoordbrief aan de heer Van
der BooN en aan de heer Eijbersen.
6. Is het college ervan doordrongen dat verdere activiteiten die een
discussie over het "speelveld" heropenen, gestaakt dienen te worden?
Ik heb geen andere bedoeling voor maandagavond dan betrokken omwonenden te
confronteren met de feiten. Alle feiten. Ook met het feit dat een meerderheid
van de commissie ruimtelijke ordening geen behoefte heeft aan een nieuwe
discussie. Een discussie die overigens niet te vermijden is als het nieuwe
bestemmingsplan Soestdijk, waarin het bestemmingsplan Lazarusberg is
opgenomen -de heer Van den Breemer stelde dat al- de inspraak ingaat. Het is
de taak van een goed bestuurder dit soort zaken duidelijk aan de burgers uit
te leggen. Dit ga ik niet uit de weg en het college van burgemeester en
wethouders heeft het volste vertrouwen in mij dat ik dit objectief zal doen.
7. Om aan de onduidelijkheid een einde te maken en gehoor te geven aan
de opstelling van de meerderheid van de in de raad vertegenwoordigde
partijen, dient het college de hoorzitting voor wat betreft herinrich
ting speelveld Lazarusberg te annuleren en de bewoners hier voortijdig
schriftelijk van in kennis te stellen. Is het college hiertoe bereid?
Na mijn korte, bondige antwoorden, die ik tot nu toe gegeven heb, zoals de
raad ook van mij gewend is, volgt nu een beleidsinhoudelijk antwoord.
Zoals ik reeds bij vraag 6 heb gezegd, wil ik graag de burgers uitleg geven,
met respect en inachtneming van alle tegenstrijdige meningen en de democra
tisch gevolgde besluitvorming. Dat is volkomen in de geest van het beleids
programma 1990-1994 van dit college. Ik kan mij niet voorstellen dat de raad
een dergelijke uitleg in een direct contact tussen burgers en bestuur wil
verhinderen. Dat was het, voorzitter.
VOORZITTER: Dank u wel. Wensen de indieners of andere leden van de raad nog
nadere vragen ter opheldering te stellen in deze tweede ronde?
Heer VAN DEN BREEMER (CDA)Voorzitter, wij kunnen ons allerminst verenigen
met de zienswijze van wethouder Visser wat betreft het houden van die
voorlichtingsavond, omdat wij het gewoon op dit moment niet op zijn plaats